ECLI:NL:RBROT:2021:9183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
10/996691-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermoeden van witwassen van grote geldbedragen met onvoldoende onderzoek door het openbaar ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vermoeden van witwassen aanwezig was, maar dat de verklaring van de verdachte niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie onvoldoende onderzoek had gedaan naar de door de verdachte afgelegde verklaring, wat leidde tot de conclusie dat het geld mogelijk een legale herkomst had. De verdachte had aanzienlijke geldbedragen gebruikt voor de aankoop van een pand en een auto, maar het openbaar ministerie had nagelaten om de herkomst van deze bedragen adequaat te verifiëren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was, en concludeerde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen en de in beslag genomen geldbedragen werden teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996691-16
Datum uitspraak: 14 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. H. Sytema, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 31 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Hes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag ad

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Het Openbaar ministerie is niet-ontvankelijk omdat de algemene beginselen van een goede procesorde zijn geschonden, meer specifiek het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging. De strafzaken tegen de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn geseponeerd wegens het ontbreken van nationaal belang ([naam medeverdachte 1]) en onvoldoende bewijs ([naam medeverdachte 2]). Niet gebleken is in welk opzicht de zaken tegen voornoemde personen zich onderscheiden van de zaak tegen de verdachte. Het openbaar ministerie had daarom in alle redelijkheid niet kunnen beslissen om tot vervolging over te gaan. Door dat niettemin wel te doen is het handelen van het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie (hierna: OM) de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de omvang van het ten laste gelegde alsmede de ten laste gelegde periode, niet gezegd kan worden dat geen redelijk denkend lid van het OM tot strafvervolging van de verdachte zou zijn overgegaan. Weliswaar zijn de strafzaken tegen de medeverdachten geseponeerd, maar in casu liggen (deels) andersoortige handelingen en een andere betrokkenheid voor. Van gelijke gevallen is derhalve geen sprake.
Dat er sprake is van een vervolgingsbeslissing die in strijd is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden ook overigens niet af te leiden.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
Alle feiten
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich - kort gezegd - meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zowel in de hoedanigheid van feitelijke leidinggevende van de [naam stichting] (hierna: de Stichting) en [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]), als rechtstreeks als verdachte. Het vermoeden dat sprake is van witwassen volgt uit de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte heeft de beschikking gehad over aanzienlijke geldbedragen die zijn aangewend voor de aankoop van een pand aan de [adres] (hierna ook: het pand), voor een bedrag van € 1.150.000,- op naam van de Stichting, alsmede voor de verbouwing van dat pand voor een bedrag van € 1.096.000,- en voor de aankoop van een personenauto voor een bedrag van
€ 16.000,-. Voor de aankoop van het pand is geen hypotheek afgesloten. Het aankoopbedrag is betaald vanaf een kwaliteitsrekening van de notaris. Het geld op die kwaliteitsrekening is afkomstig van verschillende financiële instellingen waaronder de State Bank of India-Hong, Duaij Al Jiri Exchange en United Gulf Exchange (beiden uit Koeweit). Daarnaast is er geld afkomstig uit Turkije. Turkije en Koeweit kunnen voor wat betreft investeringen in crimineel geld in vastgoed worden aangemerkt als risicolanden.
Het geld dat is aangewend voor de verbouwing van het pand is afkomstig van de rekening van [naam bedrijf]. Het geld op deze rekening is daarop door de verdachte in contanten gestort. Dit gebeurde door vele keren, soms meermalen per dag, kleinere contante geldbedragen te storten (smurfen), waarbij ook gebruik werd gemaakt van 500 Euro biljetten. De personenauto die de verdachte op naam van [naam bedrijf] heeft aangekocht is eveneens door hem in contanten betaald met bankbiljetten van 500 euro. Verder is door de FIOD vastgesteld dat er geldkoeriers werden ingevlogen die kennelijk contante geldbedragen meebrachten onder de meldgrens van € 10.000,- en zijn door de verdachte geldbedragen per auto opgehaald in het buitenland.
De verdachte heeft met betrekking tot de herkomst van de geldbedragen op de kwaliteitsrekening van de notaris en de rekening van [naam bedrijf] een verklaring afgelegd. Het openbaar ministerie heeft de betrouwbaarheid van deze verklaring onderzocht en acht deze op diverse onderdelen niet aannemelijk of zelfs ongeloofwaardig. Desondanks is daarnaar onderzoek gedaan en getracht de verklaring van de verdachte te verifiëren. Nu verificatie van zijn verklaring niet mogelijk is gebleken volgt daaruit de conclusie dat het geld geen andere herkomst dan een illegale herkomst kan hebben.
Opzet bij de verdachte is niet bewezen, maar de verdachte heeft ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van hem verwacht mocht worden, zodat sprake is van schuldwitwassen.
5.1.2.
Beoordeling
Juridisch kader
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Bij toetsing door de rechter dienen de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Overwegingen
De door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden, volgen uit de bewijsmiddelen en bieden grondslag voor de conclusie dat sprake is van een vermoeden van witwassen ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen.
De verdachte heeft een verklaring afgegeven over de herkomst van het geld.
Feit 1 aankoop pand [adres]
De verdachte heeft bij de FIOD en ook ter terechtzitting verklaard dat de [naam stichting] het pand heeft aangekocht om daar onderwijs te geven en culturele activiteiten te organiseren voor jongeren, op Islamitische grondslag. Ten behoeve van de aankoop van het pand door de Stichting is geld verstrekt door de drie personen. De namen en contactgegevens van deze personen zijn namens de verdachte verstrekt door de raadsman bij e-mailbericht van 3 februari 2017. Het betreft onder meer [naam 1], directeur van de [naam universiteit] en [naam 2], directeur van het [naam college]. Omdat de Stichting geen eigen bankrekening kon openen, is om die reden het geld rechtstreeks gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De verdachte heeft, anders dan door de officier van justitie gesteld, op de wezenlijke onderdelen consistent verklaard. Daarnaast vindt zijn verklaring op onderdelen steun in de verklaringen van de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2]. Voor zover er in het door de raadsman van de verdachte verstrekte overzicht niet wordt gesproken over geldleningen, maar slechts over donateurs/schenkers, berust dit op een door de raadsman in het leven geroepen misverstand.
Ook voor het feit dat de namen op de namens verdachte overgelegde lijst niet voorkomen op de bankafschriften van de kwaliteitsrekening van de notaris en dat bij die namenlijst geen bankbescheiden en of inkomensgegevens van die personen zijn overgelegd, is door de verdachte een uitleg gegeven. De verdachte heeft op de zitting toegelicht dat geldschieters in het Midden-Oosten geld naar bijvoorbeeld juweliers brengen als zij geld willen overboeken, omdat juweliers ook als overboekingskantoor fungeren en dat het waarschijnlijk om die reden is dat de namen van deze personen afwijken van de omschrijvingen op de bankafschriften van de notaris.
De verklaring van de verdachte is bovendien concreet en verifieerbaar, gelet op de door hem verstrekte namen en contactgegevens van de genoemde geldverstrekkers met tevens een scan van het identiteitsbewijs van twee van hen, te weten [naam 1] en [naam 2]. De derde financier, [naam 3], een zakenman uit Koeweit, bleek inmiddels te zijn overleden. Het feit dat een mogelijke verificatie bemoeilijkt wordt door het gegeven dat deze personen verblijven in landen waar geen of nauwelijks een rechtshulprelatie mee bestaat, maakt niet dat de verklaring an sich niet verifieerbaar is. Hetzelfde geldt voor het feit dat de financiering niet conform westerse maatstaven is gedocumenteerd. Dit maakt de verificatie mogelijk lastiger, maar gelet op de aangeleverde gegevens niet onmogelijk.
In het licht van het voorgaande had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte genoemde personen en hen te bevragen ter verificatie van de door de verdachte afgelegde verklaring. Een dergelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Het feit dat dit is uitgebleven omdat dit moeilijk is omdat er nauwelijks een rechtshulprelatie is met de landen waar dit onderzoek zou moeten plaatsvinden, mag niet in het nadeel van de verdachte werken. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij deze stand van zaken niet worden uitgesloten dat het geldbedrag van € 1.150.000,- dat is gebruikt voor de aankoop van het pand, een legale herkomst heeft.
Feit 2 contante stortingen
De verdachte heeft ook over de contante stortingen op de rekening van [naam bedrijf] bij de FIOD, rechter-commissaris en op de zitting verklaringen afgelegd, inhoudende dat geldverstrekkers uit religieuze overwegingen een deel van hun inkomen dienen te besteden aan goede doelen en dat dit op goed vertrouwen door bemiddeling van geestelijken geschiedt waarbij documentatie achterwege blijft in verband met dit goede vertrouwen. Omdat het geld bedoeld was voor de Stichting (zonder bankrekening) met maatschappelijke doelstelling, heeft men niet willen vragen het geld op de bankrekening van [naam bedrijf] over te maken. Deze door de verdachte geschetste gang van zaken vindt ook steun in de verklaring van de getuige [naam getuige] en is niet op voorhand hoogst onaannemelijk.
De wijze waarop het geld met koeriers binnen Europa werd gebracht, zoals door de verdachte beschreven, roept wel vraagtekens op maar kan in dit geval niet leiden tot de conclusie dat zijn verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is te achten. De verdachte heeft over de werkwijze met koeriers van meet af aan open verklaard en daarbij uitleg gegeven waarom door de geldverstrekkers koeriers werden ingezet. Hij heeft tevens van zowel geldverstrekkers als koeriers namen en contactgegevens verstrekt. Zijn verklaring is daarmee concreet en verifieerbaar.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar een aantal door de verdachte genoemde geldverstrekkers. De door hen afgelegde verklaringen sluiten, anders dan door de officier van justitie aangenomen, naar het oordeel van de rechtbank aan bij de door de verdachte geschetste gang van zaken. Naar de door de verdachte opgegeven koeriers is door het openbaar ministerie geen onderzoek gedaan. Dit had echter wel op haar weg gelegen. Het feit dat, zoals ook hiervoor reeds overwogen, een mogelijke verificatie bemoeilijkt wordt door het gegeven dat deze personen verblijven in landen waar geen of nauwelijks een rechtshulprelatie mee bestaat, maakt niet dat de verklaring op zichzelf niet verifieerbaar is. Hetzelfde geldt voor het feit dat de financiering niet conform westerse maatstaven is gedocumenteerd. Dit maakt de verificatie mogelijk lastiger, maar gelet op de aangeleverde gegevens niet onmogelijk.
In het licht van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het onderzoek door het openbaar ministerie ter verificatie van de door de verdachte afgelegde verklaring ontoereikend is geweest. Bij deze stand van zaken kan dan ook niet worden uitgesloten dat de contante geldbedragen die door de verdachte op de bankrekening van [naam bedrijf] zijn gestort een legale herkomst hebben.
Feit 3 aankoop personenauto
Volgens de verdachte heeft [naam bedrijf] de auto gekocht voor de Stichting, met geld dat bestemd was voor de Stichting. Hij heeft dat geld niet van de rekening van [naam bedrijf] opgenomen maar contant gekregen van medeverdachte [naam medeverdachte 2] of [naam medeverdachte 1]. De verklaring van de verdachte vindt bevestiging in de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 2]. Gelet hierop alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder feit 2 is overwogen met betrekking tot de herkomst van de geldbedragen voor de Stichting, namelijk dat deze voornamelijk afkomstig zijn van buitenlandse geldverstrekkers ten behoeve van de Stichting en het Openbaar ministerie heeft nagelaten afdoende onderzoek naar deze personen te doen, kan ook hier de legale herkomst van het geld niet worden uitgesloten.
5.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6..In beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte is in beslag genomen:
1. Geld Euro 1.800.00 Biljetten: 36 x 50 euro;
2 Geld Euro 1.000.00 Biljetten: 2 x 500 euro.
Aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken en niet zal worden veroordeeld wegens een strafbaar feit, is niet voldaan aan het vereiste voor verbeurdverklaring dat is opgenomen in artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

7..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. Geld Euro 1.800.00 Biljetten: 36 x 50 euro;
2 Geld Euro 1.000.00 Biljetten: 2 x 500 euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2021.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam stichting] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
28 mei 2012 tot en met 9 februari 2017
(telkens) te Voorburg, en/of Nootdorp, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermalen, althans eenmaal,
van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 1.150.000 EURO, in elk geval
één of meer geldbedrag(en),
a
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, dan wel heeft/hebben verborgen
en/of
verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) of die/dat
geldbedrag(en) is/zijn,
en/of
dat voorwerp of die geldbedragen voorhanden heeft/hebben gehad.
en/of
b
dat/die voorwerp(en) of dat/die geldbedrag(en), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
en/of
van dat/die voorwerp(en) of dat/die geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl voornoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) wist(en), dan wel
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijven/misdrijf,
terwijl
voornoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) van dit plegen van witwassen
een gewoonte heeft/ hebben gemaakt,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte
tezamen en In vereniging, met (een) ander(en), dan wel alleen, opdracht
heeft/hebben gegeven,
dan wel
aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging,
met (een) ander(en) dan wel alleen, feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
2.
[naam bedrijf] op één of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 25 juli 2014 tot en met 9 februari 2017
(telkens) te Voorburg, en/of Nootdorp, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermalen, althans eenmaal
van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 1.096.500 EURO,
althans 926.330 EURO, in elk geval één of meer geldbedrag(en),
a
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld,
dan wel heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) is/ zijn, en/of dat/die voorwerp(en) of dat/die
geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
b
dat/deze voorwerp(en) en/of geldbedrag(en), heeft/hebben verworven, voorhanden
gehad, overgedragen, omgezet
en/of
van dat/die voorwerp(en) en/of geldbedragen gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl
voornoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) wist(en), dan wel
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)
en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijven/misdrijf
terwijl voornoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) van dit plegen van witwassen
een gewoonte heeft/ hebben gemaakt
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2015 te Ochten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 16.600 EURO (waarvan 33 biljetten van 500 euro), althans één of meer geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad, terwijl
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.