ECLI:NL:RBROT:2021:9181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
C/10/600294 / HA ZA 20-672
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van betalingsverplichtingen en reconventionele vordering op grond van artikel 9a Waadi

In deze zaak vordert [naam eiser], die als zelfstandige werkt, betaling van onbetaalde facturen door de besloten vennootschap OUT OF THE BOX SERVICES B.V. (OBS). De vordering betreft een totaalbedrag van € 37.104,39, inclusief wettelijke rente en proceskosten. OBS verzet zich tegen de vordering en stelt dat zij een tegenvordering heeft van € 51.840,00 op [naam eiser], die zij wil verrekenen. De rechtbank behandelt zowel de conventionele als de reconventionele vordering.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam eiser] heeft via OBS werkzaamheden verricht voor Hitachi Construction Machinery Europe N.V. en heeft hiervoor facturen gestuurd die door OBS niet zijn betaald. OBS stelt dat [naam eiser] in strijd met de overeenkomst rechtstreeks een opdracht met Hitachi is aangegaan, wat volgens hen een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met OBS oplevert. De rechtbank oordeelt dat het beding in de overeenkomst tussen [naam eiser] en OBS, dat het aangaan van een directe overeenkomst met Hitachi verbiedt, in strijd is met artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en daarom nietig is.

De rechtbank wijst de vorderingen van OBS in reconventie af en oordeelt dat OBS verplicht is om de facturen van [naam eiser] te betalen. De rechtbank kent [naam eiser] een totaalbedrag van € 35.973,17 toe, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens wordt OBS veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen in reconventie van OBS worden afgewezen, en OBS wordt ook veroordeeld in de proceskosten van [naam verweerder].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/600294 / HA ZA 20-672
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
[naam eiser]
t.h.o.d.n. [naam bedrijf],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Noest te Hillegom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OUT OF THE BOX SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser] en OBS genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2020, met producties 1 tot en met 14;
  • de akte overlegging productie van [naam eiser], met productie 15;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de aanvullende producties 6 en 7 van OBS;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 april 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] verricht middels zijn eenmanszaak, [naam bedrijf], advies- en managementwerkzaamheden voor derden.
2.2.
OBS is een advies- en uitleenbureau op het gebied van IT dat zich onder meer richt op het ter beschikking stellen van werkzoekende IT-professionals (waaronder zzp’ers) aan bedrijven.
2.3.
Door bemiddeling van OBS is [naam eiser] per 15 april 2019 voor de duur van 8 maanden als Manager Production Engineering ter beschikking gesteld aan Hitachi Construction Machinery Europe N.V. (hierna: Hitachi). Daartoe heeft OBS met Hitachi een overeenkomst van opdracht gesloten. Daarnaast heeft OBS afzonderlijk met [naam eiser] een overeenkomst van opdracht gesloten.
2.4.
In artikel 12 van de overeenkomst tussen [naam eiser] en OBS is de volgende bepaling opgenomen:
"During the execution of the Assignment and for twelve months after termination thereof,
the parties will not in any way employ, set to work, or consult each other's staff, or
partnerships affiliated to the other party."
2.5.
[naam eiser] heeft de bij Hitachi gewerkte uren maandelijks aan OBS gefactureerd en OBS heeft de facturen betaald.
2.6.
Nadat de overeenkomst tussen [naam eiser] en OBS in december 2019 onder dezelfde voorwaarden is verlengd tot en met 31 maart 2020, is op enig moment tussen partijen een conflict ontstaan over de samenwerking met Hitachi. Vervolgens zijn de door [naam eiser] aan OBS verstuurde facturen van 2 maart 2020 ten bedrage van € 16.030,08 en van 31 maart 2020 ten bedrage van € 19.592,32 onbetaald gebleven.
2.7.
[naam eiser] en Hitachi zijn per 1 april 2020 een overeenkomst van opdracht aangegaan, zonder tussenkomst van OBS.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[naam eiser] vordert – samengevat en zakelijk weergeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
OBS te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van een bedrag van € 37.104,39, te vermeerderen met de wettelijke rente;
OBS te veroordelen in de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.2.
[naam eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Uit hoofde van de overeenkomst is OBS betaling verschuldigd van de facturen van 2 maart 2020 en 31 maart 2020 voor een totaalbedrag van € 35.622,40. Daarnaast vordert [naam eiser] een bedrag van € 1.131,22 aan buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 350,77 aan verschenen rente tot 16 juni 2020.
3.3.
OBS concludeert tot afwijzing van de vordering. Het door OBS aan [naam eiser] verschuldigde bedrag dient op de voet van artikel 6:127 BW te worden verrekend met de vordering van € 51.840,00 die OBS heeft op [naam eiser]. Subsidiair doet OBS een beroep op opschorting (artikel 6:52 BW).

4..Het geschil in reconventie

4.1.
OBS vordert – samengevat en zakelijk weergeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [naam verweerder] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn obligatoire verplichtingen, meer in het bijzonder de nakoming van het genuanceerde artikel 12 van de (verlengde) opdrachtovereenkomst tussen partijen, althans dat [naam verweerder] jegens OBS onrechtmatig heeft gehandeld en [naam verweerder] om vorengenoemde redenen jegens OBS schadeplichtig is;
voor recht te verklaren dat OBS bevoegd was de door haar als gevolg van de toerekenbare tekortkoming c.q. onrechtmatige daad van [naam verweerder] geleden schade, bestaande in gederfde inkomsten ten bedrage van € 51.840,00, althans een zodanig bedrag dat uw rechtbank in goede justitie toewijsbaar acht, te verrekenen met de openstaande facturen van [naam verweerder], althans voor recht te verklaren dat OBS bevoegd is haar betalingsverplichting jegens [naam verweerder] op te schorten in afwachting van de vaststelling van het schadevergoedingsbedrag ter zake waarvan OBS zich op verrekening kan beroepen;
[naam verweerder] – na verrekening van een bedrag van € 35.622,40 – te veroordelen tot betaling aan OBS van een bedrag van € 16.217,60, te vermeerderen met wettelijke rente;
[naam verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 937,18 aan buitengerechtelijke kosten;
[naam verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
OBS legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Op grond van artikel 12 van de overeenkomst stond het [naam verweerder] niet vrij om rechtstreeks met Hitachi een overeenkomst van opdracht aan te gaan. Nu [naam verweerder] dit wel heeft gedaan, is [naam verweerder] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, althans heeft hij jegens OBS onrechtmatig gehandeld. [naam verweerder] is aansprakelijk voor de (na verrekening resterende) schade wegens inkomstenderving die OBS daardoor heeft geleden.
4.3.
[naam verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van OBS in de kosten van de procedure. [naam verweerder] betwist dat OBS vanwege artikel 12 van de overeenkomst een vordering op hem heeft.

5..De beoordeling in reconventie

5.1.
OBS beroept zich in conventie primair op verrekening met hetgeen OBS in reconventie van [naam verweerder] heeft gevorderd. Deze reconventionele vordering van OBS zal daarom eerst worden beoordeeld.
5.2.
OBS stelt dat [naam verweerder] artikel 12 van de overeenkomst tussen hen beiden heeft geschonden, en vordert schadevergoeding van [naam verweerder]. Volgens OBS is de ratio van artikel 12 dat een opdrachtnemer van OBS niet rechtstreeks een opdracht mag aannemen van een klant waarvoor hij via OBS heeft gewerkt. Deze uitleg was voor partijen duidelijk. Dat [naam verweerder] zich er bewust van was dat hij op grond van artikel 12 niet rechtstreeks een opdracht van Hitachi mocht aannemen, blijkt uit het feit dat hij OBS om ontheffing van dit verbod heeft verzocht teneinde een arbeidsovereenkomst met Hitachi aan te kunnen gaan. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van [naam verweerder] heeft OBS uit coulance toegezegd dat [naam verweerder] een arbeidsovereenkomst aan mocht gaan met Hitachi, maar OBS heeft geen toestemming gegeven voor het aangaan van een overeenkomst van opdracht met Hitachi. [naam verweerder] heeft dat toch gedaan en daarmee is hij jegens OBS toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst, althans heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens OBS, aldus OBS.
5.3.
Partijen hebben tegengestelde stellingen ingenomen over de precieze reikwijdte en uitleg van het in artikel 12 opgenomen beding. Maar ook wanneer de door OBS bepleite reikwijdte en uitleg van artikel 12 zou worden gevolgd (hetgeen discutabel is vanwege de mistige formulering) kan dat niet tot toewijzing van de reconventionele vordering van OBS leiden. Als meest verstrekkend verweer voert [naam verweerder] tegen die vordering namelijk aan, dat artikel 12 van de overeenkomst in dat geval nietig is omdat het in strijd is met het belemmeringsverbod van artikel 9a lid 1 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi). En dit verweer slaagt, zoals hierna wordt toegelicht.
5.4.
Artikel 9a lid 1 Waadi bepaalt dat degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt, geen belemmeringen in de weg legt voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. Lid 2 van voormeld artikel bepaalt dat elk beding in strijd met het eerste lid nietig is.
5.5.
Volgens de Hoge Raad moet artikel 9a Waadi worden uitgelegd in overeenstemming met de Europese Richtlijn 2008/104/EG (hierna: Uitzendrichtlijn). Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2016:883) en de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:689) volgt dat de Uitzendrichtlijn en de Waadi niet alleen van toepassing zijn op werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met een uitzendbureau, maar ook op arbeidskrachten die een arbeidsrelatie hebben met een uitzendbureau. Dus ook wanneer een uitzendbureau een zelfstandige (zzp’er) ter beschikking stelt aan een inlenende onderneming om daar onder leiding en toezicht van deze inlener te werken, zijn de Uitzendrichtlijn en de Waadi van toepassing. Dit betekent dat - anders dan OBS heeft bepleit - de rechtsverhouding tussen [naam verweerder] en OBS, waarin sprake is van een overeenkomst van opdracht en waarbij [naam verweerder] als zzp’er door OBS ter beschikking is gesteld aan Hitachi, onder de reikwijdte van artikel 9a Waadi valt.
5.6.
Verder volgt uit voormelde jurisprudentie dat de woorden ‘geen belemmeringen (…) voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst’ in artikel 9a Waadi moeten worden gelezen als ‘geen belemmeringen (…) voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding’, waarbij het begrip ‘arbeidsverhouding’ moet worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie over de Uitzendrichtlijn. Van een arbeidsverhouding is sprake als een persoon
gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties levert en in
ruil daarvoor een vergoeding ontvangt (ECLI:EU:C:2016:883). Dit betekent concreet dat de Uitzendrichtlijn en de Waadi niet alleen de vrijheid van de arbeidskracht (in casu [naam verweerder]) beschermen om naderhand rechtstreeks een arbeidsovereenkomst met het inlenende bedrijf (Hitachi) aan te gaan, maar ook diens vrijheid om dan rechtstreeks onder leiding en toezicht van deze inlener (Hitachi) te gaan werken en in ruil daarvoor een vergoeding te ontvangen uit hoofde van een overeenkomst van opdracht.
5.7.
De rechtsverhouding tussen OBS en [naam verweerder], én de bestaande rechtsverhouding tussen [naam verweerder] en Hitachi, vallen dus onder de reikwijdte van artikel 9a Waadi. Dit brengt mee dat het in artikel 12 van de overeenkomst opgenomen beding zoals uitgelegd door OBS, nietig is. Het beding levert dan immers een belemmering op als bedoeld in artikel 9a Waadi. OBS kan zich daarom niet rechtsgeldig op het beding beroepen, en er kan aan de zijde van [naam verweerder] op dit punt geen sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met OBS.
5.8.
OBS voert nog aan dat [naam verweerder] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door rechtstreeks, zonder tussenkomst van OBS, een overeenkomst van opdracht met Hitachi aan te gaan. Deze stelling wordt verworpen. Zonder nadere onderbouwing, die OBS niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat nu [naam verweerder] niet toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst met OBS door de overeenkomst van opdracht met Hitachi aan te gaan, [naam verweerder] daarmee wel onrechtmatig jegens OBS zou hebben gehandeld.
5.9.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
5.10.
OBS zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [naam verweerder] begroot op € 721,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 721,00).

6..De beoordeling in conventie

6.1.
OBS is op grond van de overeenkomst met [naam eiser] gehouden tot betaling van diens facturen van 2 maart 2020 en 31 maart 2020. De betalingsverplichting voor het totaalbedrag van deze facturen, € 35.622,40, heeft OBS op zichzelf ook niet betwist.
6.2.
Nu in reconventie is beslist dat de vorderingen van OBS moeten worden afgewezen, kan OBS zich in conventie niet op verrekening met die vorderingen beroepen, en evenmin komt OBS dienaangaande een beroep op opschorting ex artikel 6:52 BW toe. OBS zal dus worden veroordeeld tot betaling aan [naam eiser] van het bedrag van € 35.622,40 aan facturen en een bedrag van € 350,77 aan tot 16 juni 2020 verschenen wettelijke rente, aldus tot in totaal € 35.973,17). De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag van de voldoening.
6.3.
[naam eiser] maakt daarnaast aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden, en dat [naam eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.131,22 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (6 juli 2020) tot aan de dag van voldoening.
6.4.
In conventie zal OBS eveneens als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [naam eiser] begroot op:
- dagvaarding € 87,99
- betaald griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.466,99
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7..De beslissing

De rechtbank
in conventie:
7.1.
veroordeelt OBS om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 35.973,17, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 16 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt OBS om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 1.131,22 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 6 juli 2020 tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt OBS in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 2.466,99,
7.4.
veroordeelt OBS in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien OBS niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
in reconventie:
7.5.
wijst de vorderingen af,
7.6.
veroordeelt OBS in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden begroot op € 721,00,
in conventie en in reconventie:
7.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.
3304/2438/638