In deze zaak, die op 15 september 2021 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, zijn twee incidentele vorderingen aan de orde: een vrijwaringsincident en een incident inzake proceskostenzekerheid. De eiser in de hoofdzaak, aangeduid als [naam eiser 1], heeft de gedaagden, gezamenlijk aangeduid als NCCIA c.s., aangesproken op basis van een overeenkomst van 18 mei 2018 met betrekking tot een investering in het Atlanta Hotel in Curaçao. De eiser vordert onder andere ontbinding van de overeenkomst en betaling van bedragen, alsook vergoeding van proceskosten.
In het vrijwaringsincident vordert [naam eiser 2] om [naam gedaagde 1] in vrijwaring op te roepen, terwijl in het incident tot zekerheidstelling wordt gevraagd om zekerheid te stellen voor proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de oproeping in vrijwaring tijdig is en dat er voldoende gronden zijn voor de vordering. De rechtbank wijst de vordering tot oproeping in vrijwaring toe, omdat er een rechtsverhouding bestaat die een verplichting tot vrijwaring met zich meebrengt.
Wat betreft de vordering tot zekerheidstelling, oordeelt de rechtbank dat [naam verweerder] geen woonplaats in Nederland heeft en dat hij verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De rechtbank bepaalt dat [naam verweerder] zekerheid moet stellen voor een bedrag van € 9.139,00, en dat dit moet gebeuren door middel van een bankgarantie van een Nederlandse bank. De rechtbank wijst [naam verweerder] erop dat het niet tijdig stellen van zekerheid kan leiden tot niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak. De kosten van de incidenten worden aan de zijde van [naam eiser 2] begroot op € 563,00.