ECLI:NL:RBROT:2021:9175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
10/100533-21 en 10/134029-21 (ter terechtzitting gevoegd) vordering TUL VV: 10/196742-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en belediging van politieambtenaren

Op 31 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling van een NS-medewerkster en vier gevallen van belediging van politieambtenaren. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het spugen op politieambtenaren en het onbruikbaar maken van een politiecel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging en belediging, en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na één jaar. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van drie jaar, die een contactverbod met de NS-medewerkster en een locatieverbod inhield. De rechtbank wees ook de vorderingen van benadeelde partijen toe, die schadevergoeding vroegen voor immateriële en materiële schade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving en dat de opgelegde maatregelen noodzakelijk waren om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/100533-21 en 10/134029-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/196742-20
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
(laatstelijk) opgegeven adres [adres verdachte] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Grave,
raadsvrouw mr. M.S.L. Leeflang, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Kimpe heeft gevorderd:
  • in de zaak met parketnummer 10/100533-21: bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
  • in de zaak met parketnummer 10/134029-21: bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van 3 jaren, inhoudende een contactverbod ten aanzien van [naam slachtoffer ] en een locatieverbod voor het treintraject Dordrecht – Den Haag en dadelijke uitvoerbaarheid van deze vrijheidsbeperkende maatregel;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/196742-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder parketnummer 10/100533-21 ten laste gelegde feiten en ten aanzien van het onder parketnummer 10/134029-21 onder 2 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De verdediging heeft vrijspraak van de onder parketnummer 10/134029-21 onder 1 ten laste gelegde bedreiging bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte het tenlastegelegde ontkent en dat op basis van het procesdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich daadwerkelijk bedreigend jegens [naam slachtoffer ] heeft uitgelaten. Bovendien is niet gebleken dat de verdachte de intentie had dat zijn woorden - zo deze al bedreigend waren - [naam slachtoffer ] zouden bereiken. Immers wisten twee van de drie NS-medewerkers die met de verdachte spraken niet over welke NS-collega de verdachte het had, zodat zij ook niet aan het slachtoffer konden doorgeven wat de verdachte zou hebben gezegd. De derde NS-medewerker, [naam 2] , wist slechts dat het slachtoffer eerder aangifte had gedaan tegen een man, maar kende de details op dat moment nog niet.
4.1.2.
Beoordeling
De onder parketnummer 10/100533-21 onder 1 t/m 4 ten laste gelegde beledigingen en vernieling en de onder parketnummer 10/134029-21 onder 2 ten laste gelegde belediging heeft de verdachte ontkend, maar deze ontkenning vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Deze feiten zullen dan ook zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Het tegen de onder parketnummer 10/134029-21 onder 1 ten laste gelegde bedreiging gevoerde verweer dat de verdachte niet de bedoeling heeft gehad dat zijn woorden [naam slachtoffer ] zouden bereiken en aldus niet de opzet heeft gehad om bij haar de vrees op te wekken dat tegen haar geweld zou worden gebruikt, wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door bedreigingen aan het adres van [naam slachtoffer ] te uiten jegens drie van haar collega’s en daarbij ook een beschrijving te geven van [naam slachtoffer ] en het eerdere voorval, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer van zijn uitlatingen op de hoogte zou raken. Dat is bovendien feitelijk ook gebeurd. Het is volkomen begrijpelijk dat daardoor bij [naam slachtoffer ] de vrees is ontstaan dat de verdachte de bedreigingen zou uitvoeren. Daarom is sprake van strafbare bedreiging. Daaraan kan niet afdoen dat de verdachte niet de intentie zou hebben gehad haar daadwerkelijk te bedreigen en/of zijn woorden in daden om te zetten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/100533-21 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 10/134029-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/100533-21
1.
hij op 13 april 2021 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten
[naam agent 1] , hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden,
heeft beledigd, door op/tegen die [naam agent 1] te spugen;
2.
hij op 13 april 2021 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten
[naam agent 2] , hoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door op/tegen die [naam agent 2] te spugen;
3.
hij op 13 april 2021 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten
[naam agent 3] , hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door op/tegen die
[naam agent 3]te spugen;
4.
hij op 13 april 2021 te Capelle aan den IJssel opzettelijk en wederrechtelijk
een politie-isolatiecel, die aan een ander, te
weten aan [naam 4] toebehoorde, heeft onbruikbaar gemaakt ;
Parketnummer 10/134029-21
1.
hij op 9 april 2021 te Dordrecht meermalen [naam slachtoffer ] telkens via een of meerdere perso(o)n(en) genaamd [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , ) heeft bedreigd met zware mishandeling, door (via die [naam 1] en/of [naam 2] en/of
[naam 3]) dreigend de woorden toe te voegen:
“ik ben op zoek naar jou/jullie blonde (NS) collega om wraak te nemen” en “ik wil haar iets aandoen en heb niets te verliezen” en “ik heb mijn hele familie gemobiliseerd om die vrouw te vinden” en “ik heb vast gezeten door die vrouw/jullie collega en wil wraak nemen” en “dan pak ik haar” en “ik houd niet op met zoeken naar jou/jullie vrouwelijke (NS) collega tot ik haar heb gevonden” en “ik doe haar iets aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij
op21 mei 2021 te Dordrecht
opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam agent 4] , hoofdagent van politie eenheid Rotterdam gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door meermalen tegen het hoofd ende arm van die [naam agent 4] te spugen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/100533-21
1.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
2.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
3.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
4.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
Parketnummer 10/134029-21
1.
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
2.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft een NS-medewerkster bedreigd, door ten overstaan van drie van haar collega’s te verklaren dat hij op zoek was naar haar om haar ‘iets aan te doen’ en ‘wraak te nemen’ voor een eerdere veroordeling waaraan, volgens verdachte, het slachtoffer debet zou zijn. De rechtbank rekent de verdachte dit handelen zeer aan. In algemene zin geldt dat medewerkers in het openbaar vervoer hun werk op een veilige manier moeten kunnen doen, zonder te worden geconfronteerd met verbaal agressieve personen (zoals de verdachte) die hen angst aanjagen. Daar komt bij dat de bedreigingen van de verdachte in dit specifieke geval waren gericht op een NS-medewerkster die eerder al het slachtoffer is geworden van fysieke agressie door de verdachte en daar langdurige psychische gevolgen van ondervindt. De verdachte heeft die gevolgen met zijn handelen opnieuw aangewakkerd.
De verdachte heeft zich daarnaast in totaal viermaal schuldig gemaakt aan belediging door het bespugen van politieambtenaren in functie. In twee gevallen raakte hij daarbij het uniform van de politieambtenaren en in de twee andere gevallen het voor- en achterhoofd.
Het bespugen van personen is naar zijn aard een uiterst kwalijke, onhygiënische en grievende handeling. Het handelen van de verdachte is des te kwalijker omdat het plaatshad ten tijde van de corona-epidemie en bij de politieambtenaren begrijpelijkerwijs vrees voor besmetting teweegbracht. Bovendien getuigt dergelijk gedrag van een gebrek aan respect voor publieke gezagsdragers. Een en ander wordt nog versterkt voor zover sprake is geweest van spugen in het gezicht.
Tot slot heeft de verdachte na zijn aanhouding op 13 april 2021 een politiecel (voor enige tijd) onbruikbaar gemaakt door daarin, onder andere op de grond, moedwillig te urineren.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage reclassering
GGZ Novadic-Kentron, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juli 2021. Dit rapport houdt samengevat onder meer het volgende in.
De verdachte is veelvuldig eerder veroordeeld en voldoet aan de harde ISD-criteria. Eerder opgelegde trajecten vanuit de reclassering werden voortijdig negatief beëindigd, omdat de verdachte zich onvoldoende aan de afspraken hield. Vanwege de vele veroordelingen is de verdachte inmiddels tot ongewenst vreemdeling verklaard. Hierdoor is een toezicht van de reclassering niet uitvoerbaar, omdat zonder rechtmatig verblijf in Nederland niet gewerkt kan worden aan socialisatie en de verdachte geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen. Blijkens het reclasseringsdossier zijn middelengebruik en persoonlijkheidsproblematiek de belangrijkste criminogene factoren. Hulpverlening en begeleiding in een ambulant kader zijn meermaals mislukt en niet meer haalbaar. Het recidiverisico is hoog en er zijn geen beschermende factoren.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering is van mening dat ter beperking van de risico’s meer nodig is dan het opleggen van bijzondere voorwaarden. Een strakker kader wordt als noodzakelijk en wenselijk gezien om stabiliteit te creëren en deze te handhaven, zodat de kans op re-integratie wordt vergroot en recidive wordt verminderd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en vernieling, zijnde misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorts – voor wat betreft de beledigingen – is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 67 lid 2 Wetboek van Strafvordering; er kan geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland worden vastgesteld. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 augustus 2021 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen.
Gelet op de door hem steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
De rechtbank zal beslissen tot een tussentijdse beoordeling na 1 (één) jaar van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Bepaald wordt dat het openbaar ministerie de rechtbank daar na 9 (negen) maanden over bericht.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte voorts de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie 3 (drie) jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer ] en een gebiedsverbod voor de treinstations en -perrons in het treintraject Dordrecht – Den Haag en de treinen die zich op of tussen die stations begeven.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer ] , wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregelen passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [naam benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/100533-21 onder 1 ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 400,- aan immateriële schade;
  • [naam benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/100533-21 onder 2 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade;
  • [naam benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/100533-21 onder 3 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade;
  • [naam benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/100533-21 onder 4 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 61,13 aan materiële schade;
  • [naam benadeelde 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/134029-21 onder 1 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 511,57 aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade;
  • [naam benadeelde 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/134029-21 onder 2 ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 325,- aan immateriële schade.
Alle benadeelde partijen verzoeken de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van alle vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 5] dient te worden afgewezen in verband met het verzoek om vrijspraak ten aanzien van het feit waarop deze vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een lager bedrag toe te wijzen. Hiertoe is aangevoerd dat de vordering mede is onderbouwd aan de hand van een verklaring van een arts in een eerdere zaak die geen deel uitmaakt van het onderhavige dossier en dat de in het schadeverzoek aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Bosch ziet op een mishandeling en daarom niet relevant is voor deze zaak.
De overige vorderingen acht de verdediging toewijsbaar.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 5]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevraagd voor misgelopen onregelmatigheidstoeslag over een periode van 6 weken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat na de vorige confrontatie met de verdachte een proces is begonnen van herstel door middel van therapeutische behandeling en opbouw van de arbeidsuren. Als gevolg van de bedreiging heeft zij in dit proces een terugval gehad, waardoor zij 6 weken minder heeft kunnen werken. De schade is onderbouwd aan de hand van een verklaring van de werkgever en een overzicht van de werkzaamheden van de benadeelde partij in de betreffende periode.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 10/134029-21 onder 1 ten laste gelegde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht in de vorm van gederfde inkomsten. De verdediging heeft dit niet betwist, maar verzocht het toe te kennen bedrag te matigen. Het op dit punt door de verdediging gevoerde verweer kan echter niet slagen nu, anders dan door de verdediging bepleit, reeds op basis van de in deze zaak in het geding gebrachte stukken en toelichting voldoende aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij materiële schade is geleden ter hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank stelt de materiële schade dan ook, voor zover nodig schattenderwijs, vast op € 511,57.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder andere recht op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade indien hij op andere wijze in de persoon is aangetast. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit volgt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan die naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending maken dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In deze zaak heeft de benadeelde partij aangegeven dat het vorige incident met de verdachte bij haar tot zeer sterke gevoelens van angst en onveiligheid heeft geleid, waarvoor zij ook therapeutisch is behandeld. De bedreiging in de onderhavige zaak heeft haar in haar herstel teruggeworpen en heeft bij haar opnieuw veel angst en paniek veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het geestelijke letsel van de benadeelde partij is toegelicht en in enige mate steun vindt in de bij de vordering overgelegde stukken, maar eveneens dat zich hier de situatie voordoet waarin – mede gelet op de eerdere confrontatie met verdachte en de daardoor veroorzaakte gevoeligheid en kwetsbaarheid – uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat een aantasting ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
De rechtbank schat de omvang van de immateriële schade als gevolg van deze aantasting naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen, op een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.2.
Vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 6]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door de onder parketnummer 10/100533-21 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten en door het onder parketnummer 10/134029-21 onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, en nu de gevorderde schadevergoedingen door de verdediging niet zijn betwist en de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen de vorderingen volledig worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen aan benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 13 april 2021 en dat het te vergoeden schadebedrag aan benadeelde partij [naam benadeelde 6] vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.3.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat haar rechtstreeks materiële schade is toegebracht door het onbruikbaar maken van de politiecel, omdat zij een professionele schoonmaakdienst heeft moeten betalen om de cel te reinigen en weer in gebruik te kunnen nemen. Nu deze vordering door de verdediging niet is betwist en de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 april 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 400,-, de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 300,-, de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 300,-, de benadeelde partij [naam benadeelde 4] een schadevergoeding betalen van € 61,13, de benadeelde partij [naam benadeelde 5] een schadevergoeding betalen van € 1.011,57 en de benadeelde partij [naam benadeelde 6] een schadevergoeding betalen van € 325,-, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 augustus 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, wederspannigheid en vernieling veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan een gedeelte groot 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 19 augustus 2020.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de rechtbank aan de verdachte de ISD-maatregel oplegt, zal de vordering echter, zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting is gevorderd, worden afgewezen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 36f, 38m, 38n, 38v, 38w, 57, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/100533-21 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en de in de zaak met parketnummer 10/134029-21 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
beslist tot een tussentijdse beoordeling na 1 (één) jaar van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
bepaalt dat de rechtbank over 9 (negen) maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door het openbaar ministerie daarover wordt bericht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 (drie) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich niet op te houden in treinen en op de treinstations en -perrons in het treintraject Dordrecht – Den Haag, gedurende 3 jaren na heden;
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer ] , gedurende 3 jaren na heden.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) maand, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 400,-(hoofdsom, zegge:
vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 300,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 300,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen
€ 300,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 300,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 4]te betalen een bedrag van
€ 61,13 (zegge: eenenzestig euro en dertien eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 4] te betalen
€ 61,13(hoofdsom,
zegge: eenenzestig euro en dertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 61,13 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 5] , te betalen een bedrag van
€ 1.011,57 (zegge: duizend elf euro en zevenenvijftig eurocent), bestaande uit € 511,57 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 5] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 5] te betalen
€ 1.011,57(hoofdsom,
zegge: duizend elf euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.011,57 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 6], te betalen een bedrag van
€ 325,- (zegge: driehonderdvijfentwintig euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
21 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 6] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 6] te betalen
€ 325,-(hoofdsom,
zegge: driehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 325,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 10/196742-20 bij vonnis van 4 augustus 2020 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M.Cooijmans, voorzitter,
en mrs. P. Putters en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten tenlasteleggingen
Tenlastelegging in de zaak met parketnummer 10/100533-21
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk
een ambtenaar, te weten [naam agent 1] , hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam,
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid,
door feitelijkheden,
heeft beledigd,
door op/tegen die [naam agent 1] te spugen;
(art 267 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk
een ambtenaar, te weten [naam agent 2] , hoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam,
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid,
door feitelijkheden,
heeft beledigd,
door op/tegen die [naam agent 2] te spugen;
(art 267 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk
een ambtenaar, te weten [naam agent 3] , hoofdagent bij de Eenheid
Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar
bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid,
door feitelijkheden,
heeft beledigd,
door op/tegen die Domburg te spugen;
(art 267 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk en wederrechtelijk
een politie-isolatiecel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te
weten aan [naam 4] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Tenlastelegging in de zaak met parketnummer 10/134029-21
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 april 2021 te Dordrecht en/of Schiedam en/of Delft en/of Den
Haag, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
[naam slachtoffer ] (telkens) (via een of meerdere perso(o)n(en) genaamd [naam 1]
en/of [naam 2] en/of [naam 3] , althans één of meerdere (NS)
collega('s)) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door (via die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] )
dreigend de woorden toe te voegen:
“ik ben op zoek naar jou/jullie blonde (NS) collega om wraak te nemen” en/of
“ik wil haar iets aandoen en heb niets te verliezen” en/of “ik heb mijn hele familie
gemobiliseerd om die vrouw te vinden” en/of “ik heb vast gezeten door die
vrouw/jullie collega en wil wraak nemen” en/of “dan pak ik haar” en/of “ik houd
niet op met zoeken naar jou/jullie vrouwelijke (NS) collega tot ik haar heb
gevonden” en/of “ik doe haar iets aan”,
althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks 21 mei 2021 te Dordrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam agent 4] , hoofdagent van politie
eenheid Rotterdam gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door één of meermalen tegen
het hoofd en/of een/de arm(en), althans tegen het lichaam van die [naam agent 4] te
spugen;
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)