Overwegingen
1. Verzoeker stond in het verleden niet ingeschreven in de Basisregistratie personen. Hij verbleef bij verschillende mensen op wiens adres hij zich niet mocht laten inschrijven. Hij moest zich iedere drie maanden bij verweerder melden en ontving een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande. Sinds 8 augustus 2019 huurt verzoeker een kamer in de woning van [naam]. In augustus 2019 heeft verzoeker een AIO-aanvulling aangevraagd. Verweerder heeft in oktober 2019 besloten dat verzoeker een AIO-aanvulling krijgt van € 382,51 per maand.
2. Verweerder heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van verzoeker. In dit kader is er op 10 maart 2020 een huisbezoek afgelegd. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder het AOW-pensioen van verzoeker aangepast naar de norm voor gehuwden. Ook heeft verweerder de AIO-aanvulling van verzoeker ingetrokken per 1 september 2019. Dit alles omdat verzoeker volgens verweerder vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voert met [naam].
3. Verzoeker heeft bij de rechtbank Rotterdam een proceduregevoerd over de verlaging van zijn AOW-pensioen en de intrekking van de AIO-aanvulling. Daarna is de zaak nog voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep. De uitkomst van deze procedures is (kort gezegd) dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam] en dat de aanpassing van het AOW-pensioen naar de gehuwdennorm en de intrekking van de AIO-aanvulling van de baan is.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit de AIO-aanvulling verlaagd naar € 30,75 per maand. Dit omdat verzoeker volgens verweerder zijn kosten kan delen met een medebewoner ([naam]). Verzoeker is het er niet mee eens dat er rekening wordt gehouden met een kostendeler. Volgens hem is er sprake van een zakelijke (huur-)relatie.
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
6. Het gevolg van het bestreden besluit is dat verzoeker geen AIO-aanvulling krijgt van 382,51 per maand, maar dat hij nu nog maar € 30,75 per maand krijgt. Door deze verlaging zit hij met zijn maandelijkse inkomen onder de 90% van de bijstandsnorm. Normaal gesproken, levert dit op zichzelf een spoedeisend belang op.
Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep is echter afgesproken dat verweerder aan verzoeker in december 2020 een voorschot zal betalen van € 4.000,-, als nabetaling over de periode van april tot en met november 2020. Als verzoeker dit geld inderdaad heeft gekregen, dan is het nog maar de vraag of hij een spoedeisend belang heeft bij deze procedure. Hij zou dan in beginsel voldoende geld moeten hebben om de komende tijd rond te kunnen komen.
Verzoeker heeft tijdens de zitting gezegd dat hij het bedrag van € 4.000,- niet heeft gekregen. Verweerder heeft dit niet betwist. Uit de betalingsspecificatie van december 2020 blijkt dat verzoeker € 1.616,69 van verweerder heeft gekregen. Dit is nog steeds een hoog bedrag en dit zou in principe ook voldoende moeten zijn om de komende tijd van rond te kunnen komen. Verzoeker heeft tijdens de zitting echter uitgelegd dat hij nog een huurschuld had aan [naam] van € 2.058,-, wat verweerder niet heeft betwist.
De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat verzoeker niet langer de beschikking heeft over de nabetaling van € 1.616,69. Omdat verzoeker met zijn maandelijkse inkomsten onder de 90% van de bijstandsnorm komt, vindt de voorzieningenrechter dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter zal dan ook een stap verder gaan en de zaak inhoudelijk beoordelen.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
7. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Zij geeft daarbij een voorlopig oordeel over de zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.
Gezamenlijke huishouding – kostendeler – zakelijke relatie
8. Verzoeker vindt dat verweerder zijn AIO-aanvulling niet kan verlagen op grond van de kostendelersnorm. Dit omdat al is vastgesteld dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam]. Omdat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, is er volgens verzoeker dus sprake van een zakelijke relatie tussen hem en [naam].
9. Bij een gezamenlijke huishouding wonen twee mensen in dezelfde woning en zorgen zij voor elkaar. Verzoeker en [naam] wonen in dezelfde woning, maar partijen zijn het er inmiddels over eens dat verzoeker en [naam] niet voor elkaar zorgen. Er is dus geen sprake van een gezamenlijke huishouding. Dit betekent dat verzoeker geen gehuwdennorm krijgt samen met [naam], maar de norm voor een alleenstaande.
Als er meerdere volwassenen in dezelfde woning wonen, dan kunnen zij de woonlasten delen. Omdat men de woonlasten kan delen, krijgt men ook een lagere uitkering. Deze verlaging heet de kostendelersnorm. Verzoeker en [naam] wonen in dezelfde woning en zorgen niet voor elkaar. Maar dat betekent niet dat zij hun woonlasten niet zouden kunnen delen. De gezamenlijke huishouding en de kostendelersnorm zijn dus twee verschillende dingen.
In bepaalde situaties wordt de kostendelersnorm niet toegepast. Bijvoorbeeld als er sprake is van huurder-verhuurder relatie met de medebewoner. Dit moet dan worden aangetoond met een schriftelijke overeenkomst, waarbij een commerciële prijs is afgesproken.
Is er sprake van een zakelijke relatie tussen verzoeker en [naam]?
10. Verzoeker heeft een huurovereenkomst met [naam] en daarbij is een commerciële prijs afgesproken. Verweerder vindt echter dat er geen sprake is van een zuiver zakelijke relatie tussen verzoeker en [naam]. Volgens verweerder zijn er buiten de huur van de kamer afspraken gemaakt tussen verzoeker en [naam], die niet zijn terug te vinden in de huurovereenkomst. Het gaat dan bijvoorbeeld over de boodschappen die verzoeker doet voor algemeen gebruik en het schoonmaken van bepaalde gedeeltes van de woning. Als er sprake is van een
zuiverzakelijke relatie, dan moeten dit soort afspraken volgens verweerder worden vastgelegd in een huurovereenkomst. Daarnaast plaatst verweerder vraagtekens bij het gezamenlijk eten, omdat hiermee de grens van een zakelijke relatie wordt overschreden.
Wat vindt de voorzieningenrechter ervan?
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder gebruik maakt van informatie (verklaringen van verzoeker en [naam]) die tijdens het eerdere huisbezoek naar voren is gekomen. Dit is dus informatie uit maart 2020. De voorzieningenrechter weet echter niet of die informatie nog steeds actueel is. Verweerder heeft daar geen onderzoek naar gedaan. Verweerder past dus de kostendelersnorm toe op basis van oude informatie, waarvan niet vaststaat dat deze nog steeds van toepassing is op de situatie van verzoeker en [naam]. Zonder actuele informatie kan niet worden uitgesloten dat de situatie inmiddels is gewijzigd. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Dit betekent voor verzoeker dat hij voorlopig een AIO-aanvulling krijgt waarop de kostendelersnorm niet is toegepast.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.