In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Gülek Beheer B.V. en Le Bateau B.V. De eiser, Gülek, vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte die door Le Bateau werd gehuurd, vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 68.420,00. De huurovereenkomst was aangegaan op 1 november 2019, waarbij Le Bateau de bedrijfsruimte huurde voor € 4.840,00 per maand. Door de coronamaatregelen had Gülek Le Bateau tijdelijk huurkorting verleend, maar desondanks was er een aanzienlijke huurachterstand ontstaan. Le Bateau voerde aan dat de huurachterstand het gevolg was van de coronamaatregelen en dat zij recht had op huurprijsvermindering. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huurachterstand, zelfs met een mogelijke huurkorting, nog steeds substantieel was en dat Gülek een spoedeisend belang had bij ontruiming. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van 14 dagen voor Le Bateau om de bedrijfsruimte te verlaten. Daarnaast werd Le Bateau veroordeeld in de proceskosten. De vordering in reconventie van Le Bateau werd afgewezen, omdat deze niet toewijsbaar was in het kader van een kort geding.