ECLI:NL:RBROT:2021:9072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
C/10/617284 / JE RK 21-1067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor minderjarigen met hechtingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen hebben een verleden van uithuisplaatsingen en vertonen signalen van hechtingsproblematiek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige plaatsing in het gezinshuis, waar de kinderen sinds juli 2018 verblijven, in hun belang is en dat het belangrijk is dat de vader betrokken blijft bij hun leven. De rechtbank heeft de vader veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van de kinderen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/617284 / JE RK 21-1067
datum uitspraak: 27 augustus 2021

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] , hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam gezinshouder] , hierna te noemen de gezinshuisouder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 21 april 2021, ingekomen bij de griffie op
21 april 2021;
- het e-mailbericht van de vader van 3 juni 2021;
- het proces-verbaal van de zitting van 4 juni 2021;
- een e-mailbericht met bijlage van mr. M.M. Hoogerdijk van 26 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 26 augustus 2021.
Op 27 augustus 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. M.M. Hoogerdijk,
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten mw. [naam vertegenwoordigster] .
Bijzondere toegang is verleend aan mw. [naam gedragswetenschapper] , werkzaam als gedragswetenschapper in het gezinshuis.
De gezinshuisouder is hoewel opgeroepen met bericht van verhindering niet verschenen.

De feiten

Bij beschikking van 21 november 2012 is het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] beëindigd en is de vader met het eenhoofdig gezag over hen belast.
Bij beschikking van 1 oktober 2014 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uitgesproken. Sinds januari 2016 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] opnieuw met een machtiging uit huis geplaatst. Sinds juli 2018 verblijven [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in het huidige gezinshuis. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 19 april 2021 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogdes over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te benoemen.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn kwetsbare kinderen, die ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt en kenmerken van een hechtingsstoornis laten zien. Hier dient nog nader onderzoek naar gedaan worden. Lang geleden is de moeder vertrokken. Zij heeft het contact met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verbroken. Vervolgens hebben de kinderen en de vader het zwaar gehad. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn uiteindelijk uit huis geplaatst. Zij hebben een moeizame periode doorgemaakt. Zij hebben in verschillende pleeggezinnen en in een gezinshuis verbleven. In het huidige gezinshuis ontvangen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] structuur, veiligheid en voorspelbaarheid. Zij zijn gebaat bij duidelijkheid over hun toekomst. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn niet langer passende maatregelen, omdat er niet meer gewerkt wordt aan een terugplaatsing. Bovendien is de aanvaardbare termijn verstreken. De vader is een belangrijk persoon voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Het is belangrijk dat veel aandacht wordt besteed aan de relatie tussen de vader, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en dat door middel van mediation de samenwerking tussen de vader en het gezinshuis wordt verbeterd.
De Raad benadrukt dat zeker geen sprake is (geweest) van misbruik van het gezag door de vader.

Het standpunt van de belanghebbenden

De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld.
In 2018/2019 heeft de GI een opvoedbesluit genomen inhoudende dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet meer kunnen worden teruggeplaatst bij de vader. De vader en de grootmoeder vaderszijde hebben toen, door omstandigheden, niet meegewerkt aan een gezinsopname om de opvoedvaardigheden te onderzoeken. Het is belangrijk dat de vader probeert emotionele toestemming te geven voor de plaatsing in het gezinshuis; dat is heel belangrijk voor de kinderen.
Namens de vader heeft zijn advocaat verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen dan wel aan te houden in afwachting van onderzoek naar de problematiek van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ,
zoals ook is aangegeven in de rapportage van de Raad. Ook is nieuw onderzoek nodig naar de opvoedkwaliteiten, belastbaarheid en geestesgesteldheid van de vader. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd.
Het is niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om het gezag van de vader te beëindigen. Door de Raad is onvoldoende onderbouwd hoe lang de aanvaardbare termijn is en dat de vader zijn gezag zal misbruiken. Diverse gegevens in het raadsrapport kloppen niet. De GI is onvoldoende betrokken bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Na de uithuisplaatsing zijn zij regelmatig van plek veranderd. Er is bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] sprake van gedateerde diagnoses. Er is daarnaast onvoldoende onderzoek gedaan naar de opvoedkwaliteiten van de vader.
Sinds juli 2020 woont de vader samen met zijn partner waarmee hij drie jaar een relatie heeft. Hij heeft zijn (financiële) zaken op orde en functioneert met medicatie goed.
Dat de vader en de grootmoeder vaderszijde niet hebben deelgenomen aan een gezinsopname heeft te maken met de gezondheidsproblemen van de grootmoeder.
Door de vele afspraken vanwege zijn gezondheidsproblemen, zoals nader toegelicht in het verweerschrift, is de vader niet in staat geweest om alle afspraken na te komen. Ook aan de zijde van de GI is de samenwerking niet optimaal verlopen. Daarnaast zijn verzoeken van de vader om zijn opvoedvaardigheden te onderzoeken telkens door de GI afgewezen. Sinds de huidige plaatsing wordt de vader onvoldoende geïnformeerd over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Daarbij is ook aandacht gevraagd voor de verminderde omgangsmomenten als gevolg van de verslechterde communicatie. De vader heeft zorgen over de plaatsing in het gezinshuis nu [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] er onverzorgd uitzien en [voornaam minderjarige 1] in Oostvoorne is bedreigd met een mes.
In aanvulling op het betoog van zijn advocaat heeft de vader onder meer verklaard dat hij tegen de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in hoger beroep is gegaan en dat zijn beroep is afgewezen.

Het standpunt van de informant

Mevrouw [naam gedragswetenschapper] heeft ter zitting desgevraagd het volgende verklaard.
Het is ondanks de goede bedoelingen van de vader niet reëel dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op korte termijn weer bij de vader gaan wonen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben vanwege hun kind-eigen problematiek en belast verleden een specifieke opvoeding nodig; dat vraagt veel van opvoeders. Daarom is het van belang dat zij in het gezinshuis verder zullen opgroeien. Het is wel belangrijk dat de vader bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] betrokken blijft en dat de bezoekregeling indien enigszins mogelijk wordt uitgebreid zodat zij op termijn wellicht ook bij de vader kunnen logeren.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De Raad heeft het onder b. genoemde niet aan zijn verzoek ten grondslag gelegd, zodat deze grond niet besproken behoeft te worden.
Ten aanzien van het onder a. genoemde is het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een kind een redelijke termijn is, is mede afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling sluit daar volgens de wetgever niet bij aan.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij zijn opgegroeid in een opvoed-situatie waarin sprake is geweest van spanningen en conflictueuze voorvallen tussen de ouders. Na het beëindigen van de relatie tussen de ouders heeft de moeder het gezin verlaten. Tot op heden is zij bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet meer in beeld.
De vader heeft getracht om zorg te dragen voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Hij is van goede wil en heeft het beste met de kinderen voor. Ondanks zijn inzet zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vanwege de persoonlijke problematiek en beperkte draagkracht van de vader blootgesteld aan een verwaarlozende opvoedsituatie. Daarom zijn zij in januari 2016 opnieuw uit huis geplaatst.
De kinderen staan inmiddels al jaren onder toezicht en hebben meerdere woon- en verblijfplaatsen gehad. Sinds juli 2018 verblijven zij in het huidige gezinshuis. Zij laten signalen van hechtingsproblematiek zien. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben moeite om relaties aan te gaan, te onderhouden en voort te zetten. Zo uit dit zich bij [voornaam minderjarige 2] in aantrekken en afstoten en het opzoeken van grenzen en brutaal gedrag. [voornaam minderjarige 1] heeft moeite met het (h)erkennen, ervaren en uiten van emoties en gevoelens.
De vader heeft het beste met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor. Tot op heden is hij echter onvoldoende in staat om op een stabiele wijze voor hun opvoeding en verzorging zorg te dragen. Een lange periode heeft de vader zijn leven onvoldoende op orde kunnen krijgen. Zo heeft hij niet over zelfstandige woonruimte beschikt. Door middel van een gezinsopname is getracht zicht te krijgen op de opvoedkwaliteiten van de vader. De vader heeft gesteld dat deze gezinsopname vanwege omstandigheden niet is doorgegaan en heeft daartoe redenen aangevoerd. Relevant voor de beslissing van de rechtbank is dat de gezinsopname geen doorgang heeft kunnen vinden. De vader heeft verzocht om een nieuw onderzoek naar zijn opvoedkwaliteiten. Een dergelijk onderzoek is niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , omdat het opnieuw een periode van onzekerheid voor hen met zich zal brengen. De huidige plaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in het gezinshuis komt al drie jaar lang aan hun ontwikkelingsbehoeften tegemoet, onder meer door de professionele begeleiding die zij daar krijgen. Het gezinshuis is al lange tijd een perspectief biedende plek voor de kinderen, waar zij duidelijkheid, structuur en rust krijgen en waar zij kunnen blijven tot aan hun volwassenheid. Gezien de noodzaak van continuïteit, voorspelbaarheid en rust is het in strijd met de belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om wijziging in hun verblijfplaats te brengen. De maatregelen van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing zijn daarmee niet langer de passende maatregelen. De kinderen
hebben nu duidelijkheid nodig.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is dat zij blijven wonen waar zij nu zijn, te weten in het gezinshuis. Daarbij is contact met de vader van groot belang; uitbreiding hiervan moet serieus overwogen worden. Ook is belangrijk dat de GI de vader goed op de hoogte houdt van de ontwikkeling van de kinderen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toewijzen. De rechtbank acht het van groot belang dat via bemiddeling of anderszins gewerkt zal worden aan de omgang tussen de vader, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en aan verbetering van de relatie tussen de vader en het gezinshuis.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden, dat een gezags-voorziening over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de verstoorde samenwerkingsrelatie tussen de vader en de gezinshuisouder, dat de GI het beste kan worden belast met de voogdij. De GI kan als neutrale organisatie tussen de vader en het gezinshuis staan en zich inzetten om de onderlinge verhouding te verbeteren.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de ouder als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat hij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan zijn opvolger in dit bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] , over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht,
veroordeelt de vader aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2021 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 september 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.