ECLI:NL:RBROT:2021:9063

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
C/10/611343_15092021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over bebouwing en grondgebruik met betrekking tot erfgrenzen en camera's

In deze zaak, die op 15 september 2021 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen eiser en gedaagden over de bebouwing en het gebruik van grond voorbij de erfgrens. Eiser, wonende aan [adres 1], heeft gedaagden, wonende aan [adres 2], aangeklaagd vanwege inbreuk op zijn eigendomsrecht door een schuurtje en ornamenten die zich op zijn erf bevinden. Eiser vordert onder andere de verwijdering van het schuurtje en het vrijmaken van zijn grond voor het plaatsen van een nieuwe schutting. Gedaagden hebben op hun beurt vorderingen ingesteld in reconventie, waaronder de verwijdering van camera's die door eiser zijn geplaatst en gericht zijn op hun perceel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden inbreuk maken op het eigendomsrecht van eiser door het schuurtje dat zich gedeeltelijk op het erf van eiser bevindt. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden het schuurtje binnen vier weken na betekening van het vonnis moeten verplaatsen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast is bepaald dat gedaagden de grond van eiser moeten vrijmaken voor het plaatsen van een schutting, eveneens onder dwangsom. Eiser heeft recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, terwijl de vordering van gedaagden tot verwijdering van de camera's van eiser is toegewezen, omdat deze inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van gedaagden.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser de overkapping die hij op de erfgrens heeft gebouwd, moet verwijderen. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: C/10/611343 / HA ZA 21/43
uitspraak: 15 september 2021
vonnis van de rechtbank, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat: mr. L.B. van Luijn,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
advocaat: mr. M.J. Goedhart.
Eiser wordt hierna ook aangeduid als “ [eiser] ” en gedaagden als “ [gedaagde 1] ”, “ [gedaagde 2] ” en gezamenlijk als “ [gedaagden] ”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 7 augustus 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • de rolbeslissing van de kantonrechter van 6 november 2020;
  • de akte uitlating na rolbeslissing van [eiser] ;
  • de akte van uitlating van [gedaagden] ;
  • het tussenvonnis van de kantonrechter van 24 december 2020, waarin de zaak door de kantonrechter is verwezen naar de handelskamer van deze rechtbank;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de aantekening dat op 2 april 2021 de mondelinge behandeling is gehouden;
  • de door [gedaagden] tijdens de zitting overgelegde akte, tevens wijziging van eis in reconventie van [gedaagden] , met één productie;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] in het geding gebrachte producties.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
[eiser] is sinds 1996 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 1] . [gedaagden] is vanaf 2004 eigenaar van de naastgelegen woning aan het adres [adres 2] .
Tussen de achtertuinen van partijen stond een schutting. Op enig moment is in onderling overleg een nieuwe schutting geplaatst met om en om een steunpaal waardoor de schutting afwisselend insprong, 10 cm op het perceel van [gedaagden] en 10 cm op de grond van [eiser] . Nadat deze schutting een aantal jaren heeft gestaan zijn partijen op initiatief van [eiser] in gesprek gegaan over het vervangen van deze schutting door [eiser] .
In 2018 heeft een schuttingbouwer in opdracht van [eiser] werkzaamheden verricht ten behoeve van het plaatsen van een nieuwe (zwarte) schutting. Deze is niet naar tevredenheid van [eiser] geplaatst. Tevens is door [eiser] een overkapping geplaatst.
4. Op 2 januari 2019 heeft [eiser] met een aantal kennissen de zwarte schutting afgebroken om opnieuw een rechte schutting te kunnen plaatsen op zijn eigen grond. Dit werk is op een gegeven moment gestaakt.
5. Op 5 augustus 2019 heeft het Kadaster een eerste kadastrale grensreconstructie uitgevoerd. In het Relaas van bevindingen is het volgende opgenomen:
De gereconstrueerde grens is het verlengde van het midden van de muur tussen de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] .
Aan de achtergevel is het midden van de stalen bint ter hoogte van de 1e verdiepingsvloer en gaat dan in oostelijke richting naar een punt die 0,26 meter ten zuiden is van de noordwestelijke hoek van de paal van de schutting en vervolgens naar het zuidoostelijke hoekpunt van perceel [perceelnummer]
6. Op 18 februari 2020 heeft het Kadaster een tweede kadastrale grensreconstructie uitgevoerd. In het Relaas van bevindingen is het volgende opgenomen:
De grens is een rechte lijn en aangegeven met een ijzeren buis, ZO-hoek van de houten paal en midden muur tussen de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] .
ZO-hoek van de houten paal is gemarkeerd met een geel krijtmerk.
7. Op 29 oktober 2020 heeft het Kadaster een derde kadastrale grensreconstructie uitgevoerd. In het Relaas van bevindingen is het volgende opgenomen:
Grens is aangegeven met een geel verfmerk in het midden van de stalen bint ter hoogte van de 1e verdiepingsvloer en een geel verfmerk op de westgevel van de houten schuur.
Deze verfstreep is op 0.05 meter vanaf de noordwesthoek van deze houten schuur. Deze maat van 0.05 meter in het terrein afgegeven.
Tevens een maat afgegeven van 0.06 meter op twee plaatsen bij de houten overkapping

3..De vordering, de grondslag en het verweerin conventie

3.1
[eiser] heeft – na vermindering van eis – gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] te veroordelen de overbouw ongedaan te maken en het schuurtje te verplaatsen naar eigen grond, binnen 4 weken na betekening van het vonnis, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week of deel van de week dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,- dan wel een door u in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagden] te veroordelen tot het vrijmaken van de grond van [eiser] , zodat een schutting tegen de erfgrens op de grond van [eiser] geplaatst kan worden, binnen 4 weken na betekening van het vonnis, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week of deel van de week dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,- dan wel een door u in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagden] te veroordelen tot vergoeding van € 230,-, zijnde de helft
van de kosten van het tweede Kadaster-onderzoek, binnen 4 weken na betekening van dit vonnis;
[gedaagden] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de kosten van de verplaatsing van de schutting, te betalen binnen 2 weken nadat de nota van de schuttingbouwer door de deurwaarder aan [gedaagden] betekend is;
te bepalen dat het [gedaagden] niet is toegestaan de schutting te veranderen, er iets aan te bevestigen, met enige vloeistof te bewerken, et cetera, een en ander op straffe van een direct opeisbare boete van € 150,- per overtreding, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dag van dagvaarden tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van het geding en het nasalaris.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan zijn eis het volgende ten grondslag gelegd. Het overhellende schuurtje met overbouw van [gedaagden] bevindt zich tussen de 10 cm aan de onderzijde en 26 cm aan de bovenzijde op het erf van [eiser] . [gedaagden] maakt hiermee inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] en dient deze inbreuk ongedaan te maken door verplaatsing dan wel verwijdering van het schuurtje en de overbouw. Voorts bevinden zich betonnen ornamenten van [gedaagden] op het erf van [eiser] ; deze dient [gedaagden] op dezelfde grond te verplaatsen c.q. verwijderen. Aangezien [gedaagden] tot op heden hiermee in gebreke is gebleven heeft [eiser] belang bij de door hem gevorderde dwangsommen. [gedaagden] heeft gevraagd om de tweede meting door het Kadaster en is dan ook gehouden om voor de helft bij te dragen aan de kosten van de tweede meting door het Kadaster. Daarnaast is [eiser] door bedreigingen van de zijde van [gedaagden] genoodzaakt geweest het verplaatsen van de schutting te staken, zodat [eiser] schade heeft geleden. [gedaagden] is daarom gehouden tot betaling van de nog te factureren kosten van het plaatsen van de schutting door de schuttingbouwer. Tevens kan [eiser] op grond van artikel 5:49 BW van [gedaagden] vorderen dat op gezamenlijke kosten een scheidsmuur wordt opgericht, zodat hij in elk geval de helft van de kosten verschuldigd is. Het is [gedaagden] niet toegestaan veranderingen aan te brengen aan de te plaatsen schutting van [eiser] althans deze te beschadigen.
3.3
[gedaagden] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Op hetgeen hij in dit kader heeft aangevoerd, zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4
[gedaagden] heeft – na wijziging van eis – gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis de camera’s die gericht zijn op de voordeur van [gedaagden] en de tuin van [gedaagden] te verwijderen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag indien [eiser] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-, althans een in goede justitie nader te bepalen bedrag;
voor het geval de vordering van [eiser] tot verwijdering van de schuur van [gedaagden] in conventie zou worden toegewezen, [eiser] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis de overkapping die door hem op en over de erfgrens met het perceel van [gedaagden] is gebouwd te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag indien [eiser] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-, althans een in goede
justitie nader te bepalen bedrag;
[eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de zevende dag na het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening
.
3.5
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [gedaagden] aan zijn eis het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft camera’s geplaatst aan de voor- en achtergevel van zijn woning die gericht zijn op de voordeur en de achtertuin van [gedaagden] [eiser] maakt hiermee inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagden] en handelt hiermee onrechtmatig jegens [gedaagden] De camera’s dienen dan ook te worden verwijderd. De door [eiser] geplaatste overkapping staat voor 6 cm op het perceel van [gedaagden] , zodat – indien de vordering van [eiser] tot verwijdering van de schuur van [gedaagden] in conventie wordt toegewezen – ook [gedaagden] op dezelfde gronden recht en belang heeft bij verwijdering door [eiser] van het deel van de overkapping dat zich op zijn perceel bevindt.
3.6
[eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Op hetgeen hij in dit kader heeft aangevoerd, zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

4..De beoordeling van het geschil

in conventie:

4.1
[gedaagden] heeft in zijn akte overlegging productie tevens wijziging van eis in reconventie erkend dat uit de derde kadastrale grensreconstructie van het Kadaster blijkt dat de schuur van [gedaagden] 5 cm op het perceel staat van [eiser] . Daarmee staat vast dat [gedaagden] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] . [gedaagden] dient het schuurtje met overbouw in beginsel dan ook te verwijderen van het erf van [eiser] . [gedaagden] heeft echter in dit kader een beroep gedaan op artikel 5:54 BW en aangevoerd dat het schuurtje de verplaatsing c.q. rechtzetting niet zal ‘overleven’ en dat zijn belang op handhaving van het schuurtje zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij het kunnen beschikken over zijn eigen grond. Dat het schuurtje een verplaatsing c.q. rechtzetting niet zal ‘overleven’, is door [gedaagden] niet althans onvoldoende onderbouwd. Daarnaast geldt dat, indien het schuurtje in zo’n slechte staat verkeert dat het niet (meer) kan worden verplaatst, dit voor rekening en risico komt van [gedaagden] als eigenaar. De door [gedaagden] gestelde bouwkosten voor een nieuw schuurtje komen in dat geval dan ook voor zijn rekening. Van onevenredige benadeling van [gedaagden] is derhalve geen sprake. Mede gelet op het gerechtvaardigde belang van [eiser] als eigenaar, is van het gestelde misbruik van recht door [eiser] evenmin sprake. De vordering de overbouw ongedaan te maken en het schuurtje te verplaatsen naar eigen grond binnen 4 weken na betekening van het vonnis zal dan ook worden toegewezen. Aangezien [gedaagden] hiermee, ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] , tot op heden in gebreke is gebleven, heeft [eiser] belang bij de door hem gevorderde dwangsom ingeval van niet-nakoming. Dit deel van de vordering zal daarom eveneens worden toegewezen.
4.2
Voorts vordert [eiser] om [gedaagden] te veroordelen tot het vrijmaken van het erf van [eiser] ter plaatse van de inspringende palen van de oude schutting, zodanig dat een schutting tegen de erfgrens op de grond van [eiser] geplaatst kan worden. Uit de door [eiser] tijdens de mondelinge behandeling overgelegde foto’s blijkt dat er op enig moment verschillende ornamenten tegen de schutting stonden. [gedaagden] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de betonnen ornamenten zich thans niet meer op het erf van [eiser] bevinden. Dit is door hem echter niet – bijvoorbeeld aan de hand van foto’s – onderbouwd. Aangezien [eiser] belang heeft bij een vrije erfgrens voor het plaatsen van de schutting op eigen grond tegen de erfgrens en niet kan worden vastgesteld dat de betonnen ornamenten van [gedaagden] volledig zijn verwijderd, zal de vordering tot vrijmaken van de grond van [eiser] binnen 4 weken na betekening van het vonnis worden toegewezen. De gevorderde dwangsom van € 500,- per week of deel van de week dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,- zal eveneens worden toegewezen.
4.3
[eiser] heeft voorts gevorderd om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de arbeidskosten voor het plaatsen van de schutting door de schuttingbouwer, welke kosten [eiser] begroot op € 3.000,- (2 personen voor 2 à 3 dagen, tegen een uurtarief van € 52,-).
stelt terecht dat hij op grond van het bepaalde in artikel 5:49 BW van [gedaagden] kan vorderen dat op gezamenlijke kosten op de erfgrens een scheidsmuur wordt opgericht. [eiser] heeft gesteld dat hij de schutting op eigen grond wenst te plaatsen en heeft bovendien gevorderd te bepalen dat het [gedaagden] niet is toegestaan de schutting te veranderen, zodat het een eigen schutting op het eigen erf betreft. Van een gezamenlijke scheidsmuur op de grens van de erven als bedoeld in artikel 5:49 BW en de daarin genoemde plicht tot bijdragen in de kosten is dus geen sprake.
[eiser] heeft daarnaast gesteld dat [gedaagden] gehouden is tot betaling van de kosten voor het alsnog op de juiste wijze plaatsen van de schutting door de schuttingbouwer uit hoofde van schadevergoeding, omdat de schuttingbouwer de schutting door toedoen van [gedaagden] – het niet verwijderen van betonnen ornamenten van het erf van [eiser] – niet in een rechte lijn tegen de erfgrens heeft kunnen plaatsen. Nog daargelaten dat [gedaagden] betwist dat de schutting niet in een rechte lijn geplaatst kon worden, heeft [eiser] er destijds kennelijk voor gekozen deze schade niet te verhalen, maar om de schutting zelf met een aantal kennissen te verplaatsen op 2 januari 2019. [eiser] heeft gesteld dat hij, als gevolg van bedreigingen van de zijde van [gedaagden] , genoodzaakt is geweest deze werkzaamheden te staken. Echter, indien de schutting op 2 januari 2019 – zonder de vermeende bedreigingen, die door [gedaagden] worden betwist – zou zijn geplaatst, zou door de schuttingbouwer evenmin arbeid zijn verricht. Indien [eiser] ervoor kiest alsnog een schuttingbouwer in te schakelen, komen deze kosten voor zijn rekening. De gevorderde kosten voor de schuttingbouwer kunnen dan ook niet worden aangemerkt als schade en zullen worden afgewezen.
4.4
De door [eiser] van [gedaagden] gevorderde betaling van de helft van de kosten van de metingen door het Kadaster op 18 februari 2020 zullen worden afgewezen. [eiser] had een eigen belang bij het laten vaststellen van de erfgrens. [gedaagden] heeft betwist dat partijen zijn overeengekomen dat zij de kosten van de tweede meting ieder voor de helft zouden dragen en dit is door [eiser] ook niet onderbouwd. Het enkele feit dat de toenmalige gemachtigde van [gedaagden] in haar brief van 6 november 2019 te kennen heeft gegeven dat [gedaagden] bij de meting aanwezig wilde zijn, maakt nog niet dat [gedaagden] ook heeft ingestemd met betaling van (een deel van) deze kosten. De kosten van de meting zijn evenmin aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW en dienen dan ook voor rekening van [eiser] te blijven. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5
[gedaagden] heeft aangevoerd zelf een eigen schutting te willen plaatsen aan zijn zijde van de erfgrens en heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] om te bepalen dat het [gedaagden] niet is toegestaan de schutting te veranderen, er iets aan te bevestigen of met enige vloeistof te bewerken. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde dwangsom stelt [gedaagden] dat hiervoor geen reden is. De noodzaak daarvan is door [eiser] ook niet onderbouwd, zodat de op dit punt gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
4.6
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ad € 462,50 conform de aanbeveling van het rapport BGK Integraal (onder 3.3). De buitengerechtelijke incassokosten komen voor toewijzing in aanmerking, nu niet weersproken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en ook overigens aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten is voldaan.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de datum van dagvaarden zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze kosten reeds aan zijn incassogemachtigde heeft betaald.
4.7
[gedaagden] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
4.8
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de rechtbank van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
in reconventie:
4.9
Aan de voorzijde van de woning van [eiser] zijn twee camera’s geplaatst en aan de achterzijde van de woning één camera. Ten aanzien van één van de twee camera’s aan de voorzijde heeft [eiser] gesteld dat hij deze niet heeft kunnen aansluiten en dit is door [gedaagden] niet weersproken zodat ervan wordt uitgegaan dat met deze camera geen inbreuk wordt gemaakt. Met betrekking tot de andere camera’s heeft [eiser] gesteld dat deze zo zijn gericht dat enkel zijn eigen voordeur en achtertuin in beeld zijn.
4.1
Ten aanzien van de (tweede) camera aan de voorzijde heeft [eiser] aangevoerd dat deze is gericht op zijn eigen voordeur en dus niet gericht kan zijn op de voordeur van [gedaagden] omdat deze aan dezelfde gevel is gemonteerd. Tijdens de mondelinge behandeling is door [eiser] echter onvoldoende weersproken dat de stoep voor de deur van [gedaagden] wel in beeld is. Voorts is door hem niet onderbouwd – bijvoorbeeld door middel van een (stilstaand) camerabeeld – dat enkel de voordeur van [eiser] door de camera wordt geregistreerd. Met betrekking tot de camera aan de achterzijde heeft [eiser] weliswaar betwist dat deze schuin gericht is op het schuurtje van [gedaagden] , maar is door hem erkend dat de camera in theorie de tuin van [gedaagden] zou kunnen filmen. Dat dit niet het geval is, is door hem evenmin met camerabeelden of anderszins onderbouwd. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij bereid is de camera te verplaatsen naar een lager punt aan de gevel zodanig dat het niet mogelijk is de tuin van [gedaagden] te filmen. Dat een dergelijke bevestiging mogelijk is, is door [gedaagden] niet weersproken.
Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat [eiser] met voornoemde camera’s inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagden] , hetgeen onrechtmatig is. [eiser] zal dan ook worden veroordeeld tot verwijdering van deze camera’s, dan wel verplaatsing ervan zodanig dat enkel de voordeur van [eiser] in het zichtveld van de camera valt respectievelijk zodanig dat het niet mogelijk is de tuin van [gedaagden] te filmen, zulks binnen twee weken na betekening van dit vonnis. Gelet op de ernst van de inbreuk heeft [gedaagden] belang bij de gevorderde dwangsom in het geval [eiser] hiermee in gebreke blijft, zodat deze eveneens zal worden toegewezen.
4.11
Aangezien de vordering van [eiser] tot verwijdering van de schuur van [gedaagden] in conventie wordt toegewezen, wordt toegekomen aan diens voorwaardelijke eis in reconventie tot verwijdering van de overkapping die door hem op en over de erfgrens met het perceel van [gedaagden] is gebouwd. [eiser] heeft niet betwist dat de overkapping over de erfgrens met het perceel van [gedaagden] is gebouwd en dat hij daarmee inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagden] [eiser] is dan ook gehouden tot verwijdering c.q. verplaatsing van de overkapping zodanig dat deze zich niet langer op het erf van [gedaagde 1] bevindt. Het verweer van [eiser] dat de overkapping relatief nieuw is en hij daarom bij toewijzing van deze vordering zwaarder wordt getroffen dan [gedaagden] gaat niet op aangezien [gedaagden] , net als [eiser] in conventie, een gerechtvaardigd belang heeft bij het kunnen beschikken over zijn eigen grond. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, zij het niet voor € 500,- per dag zoals gevorderd, maar voor € 500,- per week met een maximum van € 10.000,-. Aldus worden de over en weer opgelegde dwangsommen voor het verwijderen of verplaatsen van schuurtjes en overkappingen gelijkgetrokken.
4.12
[eiser] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
veroordeelt [gedaagden] de overbouw ongedaan te maken en het schuurtje te verplaatsen naar eigen grond binnen 4 weken na betekening van het vonnis, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week of deel van de week dat [gedaagden] daarmee daarna in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt [gedaagden] tot het vrijmaken van de grond van [eiser] , zodat een schutting tegen de erfgrens op de grond van [eiser] geplaatst kan worden, binnen 4 weken na betekening van het vonnis, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week of deel van de week dat [gedaagden] daarmee daarna in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 10.000,-;
bepaalt dat het [gedaagden] niet is toegestaan de schutting te veranderen, er iets aan te bevestigen, met enige vloeistof te bewerken, et cetera;
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. vastgesteld op:
  • € 418,29 aan verschotten;
  • € 1.126,- aan salaris voor de advocaat;
en, indien gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het
vonnis heeft voldaan, begroot op € 163,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met € 85,- aan kosten van betekening;
in reconventie:
veroordeelt [eiser] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de camera’s die gericht zijn op de voordeur en de tuin van [gedaagden] te verwijderen dan wel te verplaatsen, zodanig dat enkel de voordeur van [eiser] in het zichtveld van de camera valt respectievelijk zodanig dat het niet mogelijk is de tuin van [gedaagden] te filmen, en deze camera’s verwijderd c.q. verplaatst te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag indien [eiser] daarmee daarna in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt [eiser] om binnen twee weken na betekening van het vonnis de overkapping die door hem op en over de erfgrens met het perceel van [gedaagden] is gebouwd te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week indien [eiser] daarmee daarna in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op € 563,- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
2095