ECLI:NL:RBROT:2021:9047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/821
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling van een verzoekster die in financiële problemen verkeert. De verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij een percentage van haar schulden wilde aflossen. Dertien van de veertien schuldeisers stemden in met de regeling, maar één schuldeiser, [schuldeiser 1], weigerde. Deze schuldeiser had een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast in handen, namelijk 54,4%. De rechtbank moest beoordelen of de weigering van [schuldeiser 1] om in te stemmen met de schuldregeling in redelijkheid kon worden afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat haar aanbod het uiterste was waartoe zij financieel in staat was. De rechtbank constateerde dat verzoekster parttime werkte en in staat was om fulltime te werken, maar geen medische rapporten of sollicitaties had overgelegd die haar situatie konden onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel vereist is voor een schuldregeling en dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt voor de schuldeisers.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen, omdat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van de verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 16 augustus 2021
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 29 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1] );
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2] );
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 3 augustus 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 9 augustus 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer M. van Enkhuizen , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw E.C. Mintjes, werkzaam bij Casia Bewind (hierna:
beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift veertien schuldeisers met één preferente en vijftien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 42.312,80 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 19 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,72 % aan de preferente schuldeisers en 5,86 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar parttime dienstbetrekking. Verzoekster werkt 27 uur per week. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Dertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 23.039,95 op verzoekster, welke 54,4 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [schuldeiser 1] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 54,4 % daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser 1] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake dient te zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. Uit het voorstel moet voldoende blijken dat het aanbod het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is en evenmin is komen vast te staan dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Immers het aanbod is gebaseerd op de huidige inkomsten die verzoekster heeft op basis van haar parttime dienstbetrekking van 27 uur per week. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster in staat is om fulltime betaalde arbeid te verrichten en geen ontheffing van de (aanvullende) inspanningsverplichting heeft. Verzoekster heeft geen keuringsrapport of andere medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij deels arbeidsongeschikt is. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoekster het maximale is. Tevens is niet gebleken dat verzoekster zich de afgelopen tijd heeft ingespannen om fulltime betaalde arbeid te vinden of haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Ook heeft zij geen sollicitatiebewijzen, hoewel door de rechtbank opgevraagd, overgelegd.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt aan de schuldeisers vanwege de wettelijke verplichtingen, zoals de arbeids- en sollicitatieverplichting, de strenge controle door een bewindvoerder en een rechter-commissaris en de sancties indien de verplichtingen niet worden nagekomen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.