ECLI:NL:RBROT:2021:8999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
C/10/586087 / HA ZA 19-1080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij fraude in zandhandel met onrechtmatige daad door bedrijfsleider en schipper

In deze zaak, uitgesproken op 15 september 2021 door de Rechtbank Rotterdam, staat de aansprakelijkheid van de gedaagden centraal in het kader van onrechtmatige daad. Eiseres, Zandhandel & Overslagbedrijf Van der Waal B.V., heeft gedaagden, waaronder de bedrijfsleider en schipper, aangeklaagd wegens fraude bij zandtransporten uit de Frisoput. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de periode van 2008 tot en met 2019 onterecht extra vrachtkosten zijn gefactureerd aan Van der Waal, die niet overeenkwamen met de geleverde diensten. Dit gebeurde door het niet afgeven van laadbonnen, waardoor de domeinkosten niet aan het Havenbedrijf Rotterdam werden afgedragen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4], hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Van der Waal heeft geleden, welke is vastgesteld op € 1.004.103. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Van der Waal voor 25% eigen schuld heeft, waardoor het te vergoeden bedrag wordt verminderd. De gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van Van der Waal toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/586087 / HA ZA 19-1080
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZANDHANDEL & OVERSLAGBEDRIJF VAN DER WAAL B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. G.J.M. Verburg te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.W. van Zijll te Rotterdam,
2. de vennootschap onder firma
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P.E. van Dam te Capelle aan den IJssel,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P.E. van Dam te Capelle aan den IJssel,
4.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4],
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P.E. van Dam te Capelle aan den IJssel.
Eiseres zal hierna Van der Waal worden genoemd, gedaagde sub 1 [naam gedaagde 1] en gedaagden sub 2 - 4 gezamenlijk [gedaagden sub 2-4] (de laatste in mannelijk enkelvoud). [gedaagden sub 2-4] zullen afzonderlijk ‘[naam gedaagde 2]’, [naam gedaagde 3] respectievelijk [naam gedaagde 4] worden genoemd. [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] zullen gezamenlijk ook gedaagden worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties van [naam gedaagde 1];
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in (voorwaardelijke) reconventie met producties van [gedaagden sub 2-4];
  • de brief van de rechtbank van 10 maart 2020 met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling gepland op 3 april 2020;
  • de brief van de rechtbank van 19 maart 2020 waarbij partijen zijn ingelicht dat de geplande comparitie geen doorgang kan vinden vanwege de Corona-problematiek en de zaak naar de rol zal worden verwezen voor re- en dupliek;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens wijziging van eis in conventie met producties jegens [naam gedaagde 1];
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens wijziging van eis in conventie met producties jegens [gedaagden sub 2-4];
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [naam gedaagde 1];
  • akte corrigenda conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [naam gedaagde 1];
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in (voorwaardelijke) reconventie met producties van [gedaagden sub 2-4];
  • de conclusie van dupliek in reconventie jegens [naam gedaagde 1];
  • de conclusie van dupliek in reconventie jegens [gedaagden sub 2-4];
  • de brief van de rechtbank van 15 september 2020 waarbij een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling is bepaald op 26 november 2020;
  • productie 28 van de zijde van Van der Waal;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagden sub 2-4] met productie 11;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 november 2020 en de daarin genoemde spreekaantekeningen van partijen;
  • het faxbericht van de zijde van [gedaagden sub 2-4] van 16 december 2020 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • het faxbericht van de zijde van Van der Waal van 18 december 2020 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • het faxbericht van de zijde van [naam gedaagde 1] van 21 december 2020 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: het Havenbedrijf) beheert de Frisoput, gelegen in de haven van Rotterdam. Het Havenbedrijf heeft op enig moment voor het jaar 2008 een overeenkomst met Baggerbedrijf De Boer B.V. (hierna: De Boer) gesloten op grond waarvan het Havenbedrijf De Boer opdracht geeft om zandwinningswerkzaamheden uit te voeren uit de Frisoput. Als tegenprestatie voor het winnen van het zand uit de Frisoput was De Boer domeinkosten verschuldigd aan het Havenbedrijf, welke kosten in de periode van 2008 – 2019 fluctueerden tussen ongeveer € 2,80 en € 3,34 per kubieke meter (hierna: m3) zand.
2.2.
De Boer heeft de zandwinningswerkzaamheden uit de Frisoput opgedragen aan Zandhandel & Overslagbedrijf van der Waal B.V. (KvK-nummer [KvK-nummer 1]). Eiseres Van der Waal (KvK-nummer [KvK-nummer 2]) is op 1 januari 2019 opgericht als afsplitsing van het voormalige Zandhandel & Overslagbedrijf van der Waal B.V. (hierna eveneens aangeduid als: (het oude) Van der Waal) en heeft – onder meer – de zandwinningswerkzaamheden per 1 januari 2019 voortgezet. Het oude Van der Waal bestaat sinds 1 januari 2019 onder de naam Van der Waal Onroerend Goed B.V. (hierna: Van der Waal OG).
2.3.
[naam gedaagde 1] was van 1991 tot eind oktober 2019 in dienst van De Boer. Gedurende die periode was [naam gedaagde 1] feitelijk werkzaam voor Van der Waal en in die hoedanigheid - onder meer - verantwoordelijk voor de zandwinningswerkzaamheden uit de Frisoput.
2.4.
De [naam schip 1] is een motorbeunschip, geschikt voor het vervoer van (nat) zand. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] zijn eigenaar van de [naam schip 1] en exploiteren dit schip middels [naam gedaagde 2]
2.5.
Het zand uit de Frisoput werd door Van der Waal gewonnen door het zandzuiger-schip de [naam schip 2], waarop de heren [naam 1] en [naam 2] schipper waren. De [naam schip 2] was eigendom van Van der Waal en de schippers waren in dienst van Van der Waal. De [naam schip 2] spoot het gewonnen zand in een motorbeunschip, waaronder de [naam schip 1], waarna het beunschip het zand vervolgens naar een losplaats vervoerde.
2.6.
Eind september 2019 heeft Van der Waal opdracht gegeven aan Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) om onderzoek te doen naar mogelijke bedrijfsfraude bij zandtransporten door de [naam schip 1].
2.7.
Hoffmann komt in haar onderzoeksverslag van 28 oktober 2019 (hierna: het Hoffmann rapport) onder meer tot de volgende bevindingen:
“2.3 Vaststellen wat de aard en omvang is van deze ongeregistreerde transporten
Uit het onderzoek werd bekend dat vanaf oktober 2008 tot en met september 2019 (…) 745 ongeregistreerde transporten met de [naam schip 1] hebben plaatsgevonden. (…)
2.7
Conclusie
Uit het onderzoek werden bevindingen bekend waaruit blijkt dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3]
zandtransporten hebben uitgevoerd, respectievelijk hebben laten uitvoeren, waarbij geen geldelijke
afdracht (domeinen) heeft plaatsgevonden aan het Havenbedrijf Rotterdam. Bij deze transporten werden echter de aan Van der Waal gefactureerde transportkosten opgehoogd met € 3,- per kubieke meter. Van der Waal is hierdoor benadeeld nu zij over de periode van oktober 2008 tot en met september 2019 een te hoog bedrag aan transportkosten heeft betaald aan [naam gedaagde 3] van in totaal € 1.021,373, terwijl dit bedrag vervolgens heimelijk en ongedocumenteerd werd verdeeld tussen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 1]. [naam gedaagde 1] heeft de opgehoogde transportkosten geaccepteerd namens Van der Waal omwille van persoonlijke bevoordeling. Daarnaast heeft deze constructie erin geresulteerd dat een totaalbedrag ad € 966.525,- ten onrechte niet is afgedragen aan het Havenbedrijf Rotterdam.”
2.8.
Het Hoffmann rapport steunt op een (tweede) gespreksverslag met [naam gedaagde 1] van 11 oktober 2019 dat, voor zover relevant, het volgende inhoudt:
“Als u vraagt op wie zijn verantwoordelijkheid de schippers de [naam schip 1] hebben geladen zonder laadbon dan is dat op mijn initiatief. Niet van [naam 2] of [naam 1] [
de schippers van de [naam schip 2], toevoeging rb]. Zij hebben dit op mijn verzoek gedaan. Niet op hun eigen verzoek. Ik weet niet hoe lang het al speelt.
[naam gedaagde 3], factureerde aan Van der Waal. Ja, [naam gedaagde 3] factureerde bij het laden zonder laadbon meer dan normaal. Dat zij transportreisjes. Daar wist iedereen van. Ook de administratie. Zij boekte de rekening in. (…)
Ik heb weleens wat gehad van [naam gedaagde 3]. Ik denk dat ik € 50,- per lading zonder laadbon kreeg. Ik weet het niet. U zegt dat [naam gedaagde 3] heeft verklaard dat ik € 250,- per transport heb gekregen. Ik zou dat best weleens gehad hebben. Dan kreeg ik € 400,- dan weer € 500,-. Het is ook weleens minder geweest. Waar [naam gedaagde 3] het geld aan mij gaf? Dat was bij mij thuis. Hij gaf het geld in een envelop. Het was volgens mij nooit een vast bedrag. [naam gedaagde 3] kwam een keer in de maand of een keer in de twee maanden bij mij thuis. (…) U vraagt of [naam gedaagde 3] liegt als hij zegt dat hij per transport, zonder laadbon, € 250,- aan mij gaf. Nee, hij liegt niet maar ik heb het nooit bijgehouden. Wat ik met deze opbrengsten heb gegaan? Gebruikt voor privédoeleinden. (…)
Van der Waal is door het laden zonder laadbon niet beter geworden. Nee, zij hebben hierdoor niets extra’s verdiend. (…) De enige die er beter van werden is [naam gedaagde 3] van de [naam schip 1]. Dit is gekomen door het niet afdragen van de domeinen. U zegt ik ben er ook beter van geworden. Klopt, ik heb ook weleens een envelopje met geld gehad.”
2.9.
Het Hoffmann rapport steunt voorts op een gespreksverslag met [naam gedaagde 3] van 4 oktober 2019 dat, voor zover relevant, het volgende inhoudt:
“Ik ben bereid met u in gesprek te gaan. Ik werk al bijna 12 jaar voor Van der Waal. Ik doe voornamelijk zand. Wij laden het zand bij de frisoput en wij krijgen van de planner door waar wij het naar toe moeten brengen.
Soms krijg ik een laadbon mee en soms niet. Dat heeft [naam gedaagde 1] zo geregeld met de havendienst. [naam gedaagde 1] zei
dat hij het zand gratis kreeg in verband met het goed onderhouden van de put. [naam gedaagde 1] belt dan met de
zuiger en dan wordt er gezegd dat er geen bon bijkomt. Ik los dan overal, ik krijg dat op van de planner.
Voor die vrachten zonder laadbon krijg ik extra geld. Ik factureer extra aan Van der Waal. Als ik geen laadbon heb mag ik € 3,- per kuub extra factureren aan Van der Waal. Dat geld mag ik zelf houden. [naam gedaagde 1] zei dat Van der Waal er dan ook financieel voordeel bij heeft want het zand is gratis. Ik hoef dit niet te delen met anderen, waaronder [naam gedaagde 1]. U vraagt hoe lang dit al speelt. Ik denk anderhalf jaar. Het initiatief is bij [naam gedaagde 1] vandaan gekomen. (…)
Ik zal zeggen hoe het gegaan is. [naam gedaagde 1] krijgt € 250,- per reis als er geen laadbon is. Dat geld betaal ik
contant aan [naam gedaagde 1]. Ik ga dan eens in de maand langs bij [naam gedaagde 1] om een bakje koffie te drinken en overhandig hem het geld. Meestal op zondagochtend bij hem thuis. Ik had ongeveer twee reizen per week zonder bon. Ik betaalde [naam gedaagde 1] ongeveer € 1.000,- per maand. Het gebeurt alleen bij [naam 1], hij is schipper op de [naam schip 2]. Dit speelt al, denk ik, acht tot tien jaar. Ik geef [naam 1] geen geld.
Ik denk dat ik zelf ongeveer € 1.000,- per reis zonder laadbon extra verdiende. Dat zal tussen de €
60.000,- en € 80.000,- op jaarbasis zijn. Ik heb daar wel belasting over betaald. (…)
Het enige wat tussen [naam gedaagde 1] en mij speelt is die € 250,- per reis zonder laadbon. Ik denk dat ik [naam gedaagde 1] tussen de €8.000,- en € 10.000,- per jaar gaf. Als je dat keer 10 doet zit je om en nabij € 100.000,- die ik in totaal aan [naam gedaagde 1] betaald heb.
[naam gedaagde 1] heeft mij verteld dat hij het zand geregeld had met de havendienst, en dat alles in orde was. Ik heb [naam gedaagde 1] volledig vertrouwd. Ik heb in goeder trouw gehandeld.”
2.10.
Het Havenbedrijf schrijft in een brief van 12 december 2019 – voor zover relevant – het volgende aan Van der Waal:
“Tussen Havenbedrijf Rotterdam N V. (“HbR") en Baggerbedrijf De Boer B.V. (“De Boer”) zijn in de periode 2008-2019 opeenvolgende overeenkomsten afgesloten voor de verkoop van zand uit de Frisoput. Op grond van de overeenkomst doet De Boer opgave van de hoeveelheden gewonnen zand en betaalt zij een vastgesteld tarief per kubieke meter gewonnen zand aan HbR. Gebleken is dat De Boer in de periode tussen 2008 en 2019 deze verplichting niet volledig is nagekomen. Uit controle blijkt dat De Boer in deze periode 344.037 m3 meer zand heeft gewonnen dan opgegeven aan HbR. Dit betekent dat De Boer nog een vergoeding aan HbR is verschuldigd van € 1.051.573,84 exclusief btw. HbR en De Boer zijn overeengekomen dat dit bedrag alsnog door De Boer aan HbR wordt betaald.”
2.11.
Het in voornoemde brief genoemde bedrag van € 1.051.573,84 excl btw aan nog verschuldigde domeinkosten alsmede daarover verschuldigde rente is aan het Havenbedrijf betaald.
2.12.
Van der Waal heeft beslagen gelegd ten laste van [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4]

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Van der Waal vordert samengevat en na vermindering van eis -:
A. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover Van der Waal op grond van onrechtmatige daad;
B. [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] te veroordelen tot betaling van € 1.004.103, vermeerderd met wettelijke rente, te berekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de
€ 3,00 opslagen aan Van der Waal zijn gefactureerd tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
C. [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] te veroordelen in kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Van der Waal stelt dat [naam gedaagde 1] in samenwerking met [naam gedaagde 3] heeft gefraudeerd door extra vrachtkosten in rekening te brengen bij Van der Waal voor transporten van zand uit de Frisoput waarvoor geen laadbonnen werden afgegeven en dus ook geen domeinkosten werden afgedragen aan het Havenbedrijf. Deze fraude heeft zich afgespeeld in de jaren van 2008 tot en met 2019. Als gevolg van deze jarenlange fraude heeft Van der Waal schade geleden ter hoogte van een bedrag van € 1.004.103. [naam gedaagde 2] wordt in deze procedure aangesproken omdat het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] kan worden toegerekend en dus ook aan mede vennoot [naam gedaagde 4]. Gedaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van Van der Waal. Gedaagden zijn door hun fraude ook ongerechtvaardigd verrijkt, zodat zij ook om die reden schadevergoedingsplichtig zijn jegens Van der Waal. Van der Waal beroept zich voorts ook op artikel 6:166 BW. Tot slot geldt dat [naam gedaagde 2] wanprestatie heeft gepleegd onder haar overeenkomst(en) van opdracht die met Van der Waal zijn aangegaan ten behoeve van de zandtransporten door in ieder geval niet als goed opdrachtnemer jegens Van der Waal te handelen. [naam gedaagde 1] heeft geprofiteerd van die wanprestatie.
3.3.
[naam gedaagde 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vordering met veroordeling van Van der Waal in de kosten van het geding in conventie.
3.4.
[gedaagden sub 2-4] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Van der Waal in de (na)kosten van het geding in conventie, vermeerderd met rente.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie van [naam eiser]
3.6.
[naam eiser] vordert samengevat -:
I. de opheffing van de ten laste van [naam eiser] gelegde beslagen op het onroerend goed in Nederland en in Italië en de bankbeslagen en hiervan direct een bevestiging te doen toekomen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag/dagdeel althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ander bedrag;
II. Van der Waal te verbieden om nieuwe conservatoire beslagen te leggen op enig vermogensbestanddeel van [naam eiser] ter zake van haar vorderingen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per overtreding per dag/dagdeel, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ander bedrag;
III. Van der Waal te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen het onterecht ingehouden dan wel verrekende loon ad € 18.441,31 binnen 14 dagen na vonnis en, bij het uitblijven van tijdige en volledige betaling, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag tot en met de dag van algehele voldoening;
IV. Van der Waal te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met rente.
3.7.
[naam eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen - kort samengevat - dat de ten laste van hem gelegde beslagen ondeugdelijk zijn en dienen te worden opgeheven. Daarnaast vordert [naam eiser] betaling van onterecht door Van der Waal verrekend loon ten bedrage van € 18.441,31.
3.8.
Van der Waal voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [naam eiser] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie van [naam eisers]
3.10.
vordert samengevat - Van der Waal te veroordelen tot:
betaling van € 49.894,66, vermeerderd met rente vanaf de betreffende vervaldata;
opheffing van de ten laste van [naam eisers] gelegde beslagen op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
betaling van de (na)kosten van het geding, vermeerderd met rente.
3.11.
[naam eisers] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen - kort samengevat - dat de gelegde beslagen wegens het ontbreken van een aanspraak op [naam eisers] ongegrond en onrechtmatig zijn gelegd en behoren te worden opgeheven. Van der Waal heeft voorts een bedrag van € 49.894,66 inclusief btw (€ 41.235,25 exclusief btw) onbetaald gelaten ter zake van door [naam eisers] in opdracht van Van der Waal uitgevoerde reizen, waarvan betaling in reconventie wordt gevorderd, voor zover dit bedrag niet in conventie voor verrekening in aanmerking komt.
3.12.
Van der Waal voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [naam eisers] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Ontvankelijkheid Van der Waal

4.1.
[naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] hebben in hun conclusies van antwoord betwist dat Van der Waal gerechtigd is om de onderhavige vorderingen jegens hen in te stellen en in dit kader betwist dat Van der Waal in het kader van de door haar gestelde splitsing op 1 januari 2019 alle vorderingen van het oude Van der Waal op gedaagden heeft verkregen.
4.2.
Van der Waal heeft vervolgens de splitsingsakte van 31 december 2018 (productie 12) overgelegd waar in Hoofdstuk IV, artikel 1 is vermeld dat het vermogen van het oude Van der Waal overeenkomstig de in het splitsingsvoorstel opgenomen beschrijving onder algemene titel wordt verkregen door de verkrijgende vennootschap (Van der Waal). Van der Waal heeft ook het betreffende splitsingsvoorstel (productie 13) overgelegd en de daarbij behorende bijlage (productie 14). Uit die bijlage kan worden opgemaakt dat de
bedrijfsgebouwen achterblijven bij Van der Waal OG en dat de overige vermogensbestanddelen, inclusief de vorderingen, op Van der Waal overgaan.
4.3.
[naam gedaagde 1] heeft in zijn conclusie van dupliek in conventie geen gemotiveerd verweer gevoerd waarom de hiervoor beschreven en met stukken onderbouwde afsplitsing van de vorderingsrechten op Van der Waal niet juist zou zijn. [gedaagden sub 2-4] heeft zich na de nadere onderbouwing door Van der Waal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Gelet op de nader onderbouwde en niet verder gemotiveerd bestreden splitsing en de daaruit voortvloeiende overgang van de vorderingsrechten van het oude Van der Waal op eiseres Van der Waal, waaronder dus ook de gestelde vorderingsrechten op gedaagden vallen tot het moment van splitsing, is Van der Waal ontvankelijk in de in deze zaak ingestelde vorderingen op gedaagden.
Feitelijke gang van zaken met betrekking tot de transportreizen
4.5.
Van der Waal heeft in haar conclusies toegelicht hoe de gebruikelijke administratieve en financiële afhandeling van de zandwinningswerkzaamheden verliep in de periode 2008 – september 2019. Van der Waal heeft in dit kader gesteld dat iedere keer wanneer een motorbeunschip, zoals de [naam schip 1], met zand uit de Frisoput door de [naam schip 2] werd geladen, de schipper van de [naam schip 2] daarvan een laadbon behoorde op te maken waarop het aantal kubieke meters geladen zand werd vermeld. Deze hoeveelheid zand werd berekend aan de hand van de beuninhoud van het betreffende schip conform de bij het schip behorende beun/meetbrief. De op de laadbon vermelde omvang van de ladingen werd vervolgens geadministreerd in een overzicht dat wordt bijgehouden in het computerprogramma Excel. Dit Excel-overzicht vormde het uitgangspunt bij de berekening van de domeinkosten die het Havenbedrijf in rekening kon brengen. Het Excel-overzicht werd aan het Havenbedrijf gestuurd, waarop het Havenbedrijf de factuur van de domeinkosten opstelde en aan De Boer stuurde die deze kosten vervolgens doorberekende aan Van der Waal. Per geladen kubieke meter zand betaalde Van der Waal naast de domeinkosten verder vrachtkosten aan het motorbeunschip als vergoeding voor haar transportdiensten. De hoogte van de vrachtkosten, die Van der Waal per transport aan het motorbeunschip betaalde op basis van de vervoerde hoeveelheid zand, waren afhankelijk van de marktomstandigheden en van de loslocatie (en dus de vaarafstand) van het betreffende motorbeunschip. De vrachtkosten werden aan Van der Waal gefactureerd door (de eigenaars van) het betreffende motorbeunschip.
4.6.
De vorengaande gang van zaken is niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist door gedaagden, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat.
4.7.
Van der Waal heeft voorts onbestreden gesteld dat in afwijking van de bovenstaande gang van zaken er in de periode 2008 – september 2019 door de [naam schip 1] in totaal 743 zandtransporten zijn verricht waarvoor geen laadbon door de schipper van de [naam schip 2] is afgegeven (hierna: de transportreizen). Dit betekent dat deze zandtransporten, bij gebreke aan een laadbon, niet werden vermeld op voornoemd excel-overzicht op basis waarvan de domeinkosten werden berekend door het Havenbedrijf. Tussen partijen staat vervolgens vast dat de vrachtkosten die [naam gedaagde 2] bij deze 743 transportreizen in rekening bracht bij Van der Waal € 3 per m3 hoger waren dan wanneer met laadbon zand werd vervoerd. Onbestreden is dat Van der Waal in de periode 2008 – september 2019 de met € 3 per m3 verhoogde vrachtkosten aan [naam gedaagde 2] heeft betaald. Volgens Van der Waal heeft zij in deze periode in totaal het bedrag van € 1.004.103 als extra vrachtopslag aan [naam gedaagde 2] betaald. Van der Waal is tot dit bedrag gekomen door op basis van haar administratie het aantal m3 zand te berekenen dat [gedaagden sub 2-4] per jaar met de transportreizen vervoerde en dit te vermenigvuldigen met € 3. Gedaagden hebben – nadat Van der Waal haar vordering heeft verminderd op grond van door [gedaagden sub 2-4] gevoerde verweren tegen de schadeomvang – verder niet gemotiveerd bestreden dat Van der Waal in totaal € 1.004.103 extra heeft uitbetaald aan [gedaagden sub 2-4] inzake de transportreizen, zodat de rechtbank van de juistheid van dit bedrag uitgaat.
4.8.
Uit de onder 2.8 geciteerde verklaring van [naam gedaagde 1] volgt dat hij degene was die de schippers van de [naam schip 2] de opdracht gaf om de [naam schip 1] te laden zonder laadbon. De rechtbank stelt voorts vast dat [naam gedaagde 1] er ook voor zorgde dat de factuur van [naam gedaagde 2] met de hogere vrachtprijs van € 3 per m3 zand vervolgens goedgekeurd en uitbetaald werd. [naam gedaagde 1] heeft in dit kader tijdens de zitting verklaard dat als de factuur van [naam gedaagde 2] binnenkwam, deze factuur eerst naar de administratie ging en vervolgens naar hem voor goedkeuring. [naam gedaagde 1] betwist de stelling van Van der Waal dat medewerkers van de administratie hem vragen hebben gesteld over de transportreizen, welke vragen hij afwimpelde met de instructie dat de facturen gewoon betaald moesten worden. Dit verweer verandert echter niets aan het feit dat [naam gedaagde 1] voor de noodzakelijke goedkeuring zorgde van de facturen van [naam gedaagde 2], waarna de administratie voor de verdere afwikkeling van de facturen van [naam gedaagde 2] zorgde.
4.9.
Tussen partijen is tot slot niet in geschil dat [gedaagden sub 2-4] een deel van de extra ontvangen vrachtgelden uitbetaalde aan [naam gedaagde 1]. Volgens [naam gedaagde 3] betaalde hij [naam gedaagde 1] € 250,- in contanten per transportreis. [naam gedaagde 1] bevestigt dat hij dat bedrag “
best weleens gehad zou hebben”. Volgens [naam gedaagde 3] ging hij eens in de maand langs bij [naam gedaagde 1] [[naam gedaagde 1],
rb.] om een bakje koffie te drinken en hem het geld te overhandigen. Meestal gebeurde dat op zondagochtend bij [naam gedaagde 1] thuis.
Onrechtmatige gedraging [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3]
4.10.
De rechtbank kan op grond van de vorengaande gang van zaken niet tot een ander oordeel komen dan dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens Van der Waal. Immers hebben zij zand uit de Frisoput laten winnen en vervoeren, waarvoor Van der Waal (al dan niet via De Boer), bij gebreke aan een laadbon, niet betaalde aan het Havenbedrijf. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 1] bewerkstelligden vervolgens dat Van der Waal een verhoogde vrachtprijs aan [naam gedaagde 2] uitbetaalde voor elke door [naam gedaagde 2] gefactureerde transportreis, zonder dat daarvoor enige grondslag was. Daarmee hebben zij in totaal € 1.004.103 ontnomen aan Van der Waal. Dit geld hield [naam gedaagde 3] voor [naam gedaagde 2], na afgifte door [naam gedaagde 3] van een deel van deze inkomsten aan [naam gedaagde 1]. Door aldus te handelen hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij in het maatschappelijk verkeer, mede gelet op de hen bekende belangen van Van der Waal, jegens Van der Waal in acht dienden te nemen. Hierbij weegt niet alleen mee dat zij Van der Waal ten onrechte extra betalingen hebben laten doen aan [naam gedaagde 2] voor de transportreizen maar ook dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] met hun handelen de relatie tussen Van der Waal en het Havenbedrijf - en daarmee het voortbestaan van Van der Waal - op het spel hebben gezet.
4.11.
Onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 3], handelend in zijn hoedanigheid van vennoot van [naam gedaagde 2], wordt aan [naam gedaagde 2] toegerekend. Voor de schulden van [naam gedaagde 2] is [naam gedaagde 4] als medevennoot aansprakelijk. Omwille van de leesbaarheid wordt in het navolgende soms kortweg gesproken over ‘het onrechtmatig handelen van [gedaagden sub 2-4]’.
4.12.
[naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] voeren beiden het verweer dat enig onrechtmatig handelen inzake de transportreizen hen niet toegerekend moet worden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toerekenbaarheid onrechtmatige gedraging aan [naam gedaagde 1]
4.13.
Uit hetgeen is vastgesteld omtrent de feitelijke gang van zaken inzake de transportreizen volgt dat [naam gedaagde 1] er binnen Van der Waal voor heeft gezorgd dat de transportreizen konden plaatsvinden door [naam gedaagde 3] en de verhoogde vracht vervolgens kon worden uitbetaald. [naam gedaagde 1] kon dit doen vanwege de positie die hij als bedrijfsleider had bij Van der Waal. Dat hij deze positie had blijkt onder meer uit de door [naam gedaagde 1] als productie 5 overgelegde eigen verklaring, waarin hij schrijft dat hij bedrijfsleider was van Van der Waal. Van der Waal heeft ook gemotiveerd gesteld dat [naam gedaagde 1] haar bedrijfsleider was. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de andersluidende, maar niet nader onderbouwde stelling van [naam gedaagde 1] in zijn conclusie van dupliek in conventie (randnummer 33). De rechtbank gaat ook voorbij aan hetgeen [naam gedaagde 1] heeft aangevoerd over de andere rollen die hij als bestuurder van Zandhandel & Overslagbedrijf Van der Waal Schiehaven B.V. en als werknemer van De Boer vervulde, nu de vordering van Van der Waal (enkel) is gebaseerd op het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] als bedrijfsleider van Van der Waal.
4.14.
[naam gedaagde 1] is bij de transportreizen bewust afgeweken van de gebruikelijke administratie van zandtransporten uit de Frisoput, met als doel verrijking van [gedaagden sub 2-4] en hemzelf. Dat andere medewerkers van Van der Waal ook een rol hadden bij de transportreizen, zoals de schippers en de medewerkers van de administratie, maakt niet dat daarmee de verwijtbaarheid van het handelen door [naam gedaagde 1] wordt opgeheven. Het tegendeel is eerder aan de orde, nu niet in geschil is dat de schippers en de administratiemedewerkers, ook terzake de uitvoering van de transportreizen, werden aangestuurd door [naam gedaagde 1]. [naam gedaagde 1] heeft in dit kader ook nog aangevoerd dat in het geval er sprake is van onrechtmatig handelen als gevolg waarvan Van der Waal schade heeft geleden, daarvoor meerdere personen, naast gedaagden, aansprakelijk moeten worden gesteld ex 6:99 BW. De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling, waaraan overigens ook geen rechtsgevolgen zijn verbonden, nu in deze zaak enkel de vraag voorligt of gedaagden aansprakelijk kunnen worden gehouden door Van der Waal.
4.15.
[naam gedaagde 1] heeft nog aangevoerd dat hij het geld dat hij heeft ontvangen van [naam gedaagde 3] voor de uitgevoerde transportreizen niet voor eigen gewin hield maar onder meer heeft besteed ten behoeve van Van der Waal en de [naam familie]. Voor zover [naam gedaagde 1] daarmee beoogt te stellen dat de onrechtmatige gedraging jegens Van der Waal niet aan hem kan worden toegerekend omdat het hem niet heeft bevoordeeld, dan gaat de rechtbank daarin niet mee. Persoonlijk gewin aan de zijde van [naam gedaagde 1] is niet vereist voor het oordeel dat de vrachtreizen toerekenbaar onrechtmatig handelen opleveren richting Van der Waal. Daarnaast blijkt uit onder meer de in 2.8 vermelde verklaring van [naam gedaagde 1] dat hij het geld wel degelijk gebruikte voor privédoeleinden. Gelet op deze verklaring passeert de rechtbank de in dit geding ingenomen, en door Van der Waal betwiste, stellingen door [naam gedaagde 1] terzake zijn uitgaven van het geld van [naam gedaagde 3].
4.16.
De rechtbank komt op grond van het vorengaande tot de conclusie dat het onrechtmatige gedrag terzake de transportreizen aan [naam gedaagde 1] kan worden toegerekend.
Toerekenbaarheid onrechtmatige gedraging aan [gedaagden sub 2-4]
4.17.
[gedaagden sub 2-4] heeft verschillende stellingen aangevoerd waaruit zou volgen dat enig onrechtmatig handelen niet aan hem toerekenbaar is. [gedaagden sub 2-4] voert in dit kader allereerst aan dat hij niet de handelwijze omtrent de transportreizen heeft bedacht en aan de door [naam gedaagde 1] in gang gezette handelwijze geen enkele 'intellectuele' bijdrage heeft geleverd. [naam gedaagde 3] heeft, bijvoorbeeld, ook niet onderhandeld over de hogere vracht voor bepaalde reizen. Van der Waal heeft [naam gedaagde 1] de gehele organisatie en afwikkeling van de zandwinning toevertrouwd en heeft [naam gedaagde 1] ook overigens vertrouwd. [gedaagden sub 2-4] mocht er juist daarom dan ook van uitgaan dat [naam gedaagde 1] namens Van der Waal sprak en handelde, aldus [gedaagden sub 2-4]
heeft voorts aangevoerd dat [naam gedaagde 1] [naam gedaagde 3] had verteld, dat bij bepaalde reizen geen laadbon nodig was omdat Van der Waal "
het zand gratis kreeg in verband met het goed onderhouden van de put". Het vervolgens accepteren van een verhoogde vracht maakt dit nog niet onrechtmatig. [naam gedaagde 3] heeft destijds bepaalde bedragen aan [naam gedaagde 1] voldaan bij wijze van dank voor het feit dat [naam gedaagde 1] met name hem (c.q. [naam gedaagde 2]) de betreffende reizen met een hogere vracht toekende, waar hij dat ook aan andere vervoerders/scheepseigenaren had kunnen doen. Een dergelijke vergoeding is een in de 'natte aannemerij' en/of in de Rotterdamse haven niet ongebruikelijke praktijk, waarbij men degene die een ander bepaalde 'voordelen' gunt op deze wijze daarvoor erkentelijk is.
[gedaagden sub 2-4] wijst er voorts op dat [naam gedaagde 2] alle uitgevoerde reizen op de gebruikelijke wijze bij Van der Waal in rekening heeft gebracht, waarbij zonneklaar is welke reizen met en welke zonder laadbon zijn uitgevoerd en voor welke reizen wel en voor welke geen verhoogde vrachtprijs in rekening is gebracht. De facturen van [naam gedaagde 2] zijn steeds vergezeld van door haar gemaakte vaaroverzichten, de laadbonnen (indien deze door Van der Waal werden afgegeven), en de op de losplek aan haar verschafte uitlossingsbewijzen. Er was op geen enkele wijze sprake van een verholen gang van zaken met bijvoorbeeld een afzonderlijke factuurstroom, een afwijkende wijze van facturering, valse facturen of gefingeerde laadbonnen. De 'verhoogde' vrachtopbrengsten zijn ook in de administratie van [naam gedaagde 2] verwerkt en daarover heeft zij belasting afgedragen.
Tot slot geldt dat [naam gedaagde 3], danwel [naam gedaagde 4] enkele keren door administratief medewerksters van Van der Waal is gebeld wanneer zij waren vergeten om in bepaalde gevallen de met € 3 per m3 verhoogde vracht in rekening te brengen. Die medewerksters verzochten [naam gedaagde 3], danwel [naam gedaagde 4], om de betreffende factuur te corrigeren en alsnog de hogere vracht te factureren. Ook dat geeft aan dat de handelwijze binnen Van der Waal bekend was.
Wanneer [gedaagden sub 2-4] er zelfs vanuit het kantoor van Van der Waal op wordt gewezen de hogere vracht in rekening te brengen, heeft hij niet onrechtmatig gehandeld en behoeft hij er evenmin op bedacht te zijn dat hij mogelijk meewerkt aan onrechtmatig handelen door Van der Waal en/of [naam gedaagde 1], aldus nog steeds [gedaagden sub 2-4]
4.18.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van [gedaagden sub 2-4] dat de onrechtmatige gedraging, te weten het uitvoeren van de transportreizen en het daarna bij Van der Waal in rekening brengen van een verhoogde vrachtprijs, niet aan [gedaagden sub 2-4] toerekenbaar is en neemt daarvoor het volgende in aanmerking.
4.19.
[gedaagden sub 2-4] was ermee bekend dat de gebruikelijke gang van zaken bij zandtransporten uit de Frisoput was dat daarvoor normaliter een laadbon werd opgemaakt als bewijs van het ingeladen zand uit de Frisoput. [gedaagden sub 2-4] wist ook dat hij bij het laden van het zand uit de Frisoput zonder laadbon, € 3 extra per m3 vervoerd zand in rekening kon brengen bij Van der Waal, hetgeen hij vervolgens ook deed.
Het feit dat [gedaagden sub 2-4] de transportreizen heeft gefactureerd op een vergelijkbare wijze als zijn andere reizen, heeft er juist voor gezorgd dat [gedaagden sub 2-4] het verhoogde tarief kon ontvangen van Van der Waal. Het feit dat er met echte facturen werd gewerkt, is dus geen ontlastende omstandigheid. Datzelfde geldt voor de stelling dat de administratie van Van der Waal [naam gedaagde 3] en/of [naam gedaagde 4] soms wees op niet in rekening gebrachte extra vrachttarieven, waarna [naam gedaagde 2], in de persoon van [naam gedaagde 3] en/of [naam gedaagde 4], vervolgens het verhoogde tarief alsnog in rekening bracht bij Van der Waal. [naam gedaagde 2], althans haar vennoten hebben immers bij elke factuur opnieuw de keuze gemaakt om bij een transportreis het verhoogde tarief in rekening te brengen, ten gunste van haarzelf en ten laste van Van der Waal.
4.20.
Zoals eerder vastgesteld heeft [gedaagden sub 2-4] in de periode 2008 – september 2019 in totaal het bedrag van € 1.004.103 als verhoogde vracht ontvangen van Van der Waal. De rechtbank gaat er niet in mee dat het ontvangen van een dergelijke extra hoeveelheid geld, zonder dat daarvoor enige extra tegenprestatie wordt verricht, geen vraagtekens oproept over de (rechtmatige) herkomst van dit geld. Dat het zand gratis uit de Frisoput afkomstig zou zijn, zoals [naam gedaagde 1] zou hebben gezegd, geeft ook nog geen verklaring voor de herkomst van het extra geld; dat moet immers ten laste van iemand komen. Nu het geld door Van der Waal werd betaald, had het voor [gedaagden sub 2-4] duidelijk mogen zijn dat zijn verrijking ten laste ging van Van der Waal. Uit het feit dat [naam gedaagde 3] van het van Van der Waal afkomstige geld vervolgens € 250,- per transportreis betaalde aan [naam gedaagde 1] op een voor Van der Waal verkapte wijze – immers: via contant geld in een envelop, meestal op zondagochtend bij [naam gedaagde 1] thuis – kan naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere conclusie worden getrokken dan dat [naam gedaagde 3] zich ervan bewust was dat zijn extra inkomsten van Van der Waal op heimelijke wijze waren verkregen dankzij [naam gedaagde 1] en dat [naam gedaagde 1] in deze inkomsten mocht meedelen. De rechtbank wijst dan ook het verweer van [gedaagden sub 2-4] af dat de onrechtmatig uitgevoerde en gefactureerde transportreizen niet aan hem kunnen worden toegerekend.
De schade van Van der Waal
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank staat buiten kijf dat de transportreizen schade hebben veroorzaakt voor Van der Waal. Van der Waal is immers bewogen om extra betalingen aan [naam gedaagde 2] te verrichten van € 3 per m3 vervoerd zand zonder dat daarvoor enige contractuele grondslag was of tegenprestatie tegenover stond. Van der Waal is door het doen van deze ongegronde betalingen inzake de transportreizen in haar vermogen geschaad.
4.22.
Voor het vaststellen van het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] is dan ook niet vereist dat komt vast te staan dat Van der Waal inmiddels de niet-betaalde domeinkosten heeft terugbetaald aan het Havenbedrijf, zoals gedaagden betogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Waal in dit kader overigens voldoende gemotiveerd gesteld en aangetoond dat dat wel het geval is. Onbestreden is immers dat het Havenbedrijf een claim heeft ingediend voor niet-betaalde domeinkosten, vermeerderd met rente, bij De Boer (zie 2.10). Ook is niet in geschil dat het Havenbedrijf de door haar gevorderde bedragen heeft ontvangen (zie 2.11). Van der Waal heeft in dit kader gemotiveerd gesteld dat deze betaling aan het Havenbedrijf is gedaan door De Boer maar uiteindelijk - via de geconsolideerde jaarrekening van het concern – aan Van der Waal is doorbelast. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de domeinkosten van het Havenbedrijf bij de (gebruikelijke wijze van) zandwinning uit de Frisoput door De Boer worden doorbelast aan Van der Waal (zie 4.5) en onvoldoende betwist is dat de door Van der Waal gestelde doorbelasting via de jaarrekening geen ongebruikelijke gang van zaken is binnen een concern, gaat de rechtbank er vanuit dat de domeinkosten-betaling aan het Havenbedrijf ten laste van Van der Waal is gekomen.
4.23.
De omvang van de schade van Van der Waal betreft het bedrag van € 1.004.103, hetgeen het bedrag is dat Van der Waal in de periode 2008 – september 2019 terzake de transportreizen aan vrachtverhogingen heeft betaald aan [gedaagden sub 2-4] Dit is dus het bedrag dat Van der Waal als schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3], waarvoor gedaagden in beginsel aansprakelijk zijn.
Hoofdelijke aansprakelijkheid gedaagden
4.24.
[naam gedaagde 1] verzet zich tegen hoofdelijke aansprakelijkheid en verzoekt de rechtbank uit billijkheidsoverwegingen een andere schuldverdeling tussen hem en [gedaagden sub 2-4] toe te passen. Volgens [naam gedaagde 1] kreeg hij van [naam gedaagde 3] slechts een zeer geringe vergoeding terwijl [naam gedaagde 3], althans [naam gedaagde 2], veel extra geld verdiende.
4.25.
De rechtbank gaat niet mee in dit verweer van [naam gedaagde 1]. Vast staat dat de transportreizen weliswaar door [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 2] werden uitgevoerd en gefactureerd, maar dat deze reizen niet hadden kunnen plaatsvinden zonder [naam gedaagde 1], hetgeen ook geldt voor de betaling van de transportreizen aan [naam gedaagde 2] Gedaagden hadden dus ieder een eigen rol en maakten samen de uitvoering van de transportreizen en de betaling daarvan mogelijk. Dat [naam gedaagde 1] minder geld uit de transportreizen heeft ontvangen dan [gedaagden sub 2-4] maakt dit niet anders. [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] zijn dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de als gevolg van hun onrechtmatig handelen door Van der Waal geleden schade. De de terzake gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen nu Van der Waal hierbij voldoende belang heeft.
4.26.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de verweren die gedaagden hebben gevoerd tegen toewijzing van het gevorderde bedrag, om te beginnen met het beroep dat gedaagden hebben gedaan op verjaring.
Beroep op verjaring
4.27.
Voor de vraag of sprake is van verjaring van (een deel van) de vordering is van belang of de formele bestuurder(s) van Van der Waal vanaf 2008 of enig later moment bekend waren met de transportreizen, danwel of de kennis van [naam gedaagde 1] over de transportreizen aan Van der Waal moet worden toegerekend. Volgens gedaagden is in ieder geval dit laatste aan de orde, hetgeen door Van der Waal wordt betwist.
4.28.
Van gedaagden is [naam gedaagde 1] de enige die zich concreet heeft uitgelaten over de kennis die het bestuur van Van der Waal had vanaf 2008. In zijn processtukken heeft [naam gedaagde 1] in dit kader in algemene zin gesteld dat het bestuur van Van der Waal al in 2008 op de hoogte was van de het handelen in kwestie en daar niets aan heeft gedaan. [naam gedaagde 1] heeft echter desgevraagd ter zitting verklaard dat hij, voor zover hij zich kon herinneren, niet met bestuurder [naam 3] gesproken heeft over de transportreizen. Ook anderszins is gesteld noch gebleken dat het bestuur van Van der Waal voor september 2019 bekend was met de transportreizen. De rechtbank neemt in dit kader in aanmerking de stelling van Van der Waal dat de zonen van [naam 3], die ook bestuurder waren van Van der Waal, pas omstreeks 25 september 2019 werden ingelicht over de transportreizen door verschillende medewerkers, hetgeen ter zitting is bevestigd door [naam 4]. Tot die tijd bleef de fraude onontdekt, aldus Van der Waal. Volgens Van der Waal kan dit worden verklaard door het feit dat de bedrijfsleiding van Van der Waal aan [naam gedaagde 1] was toevertrouwd, de transportreizen slechts 2% van het totale aantal reizen betroffen en de netto resultaten en marges niet noemenswaardig door de transportreizen werden beïnvloed nu de hogere vrachtprijs van [naam gedaagde 2] vergelijkbaar was met de hoogte van de (anders) te betalen domeinkosten.
Gelet op hetgeen [naam gedaagde 1] ter zitting heeft verklaard en gelet op het gemotiveerde verweer van Van der Waal, gaat de rechtbank daarom niet mee met de stelling van gedaagden dat het bestuur van Van der Waal al voor september 2019 bekend was met de transportreizen.
4.29.
De rechtbank gaat evenmin mee met de stelling van gedaagden dat de kennis van [naam gedaagde 1] aan Van der Waal moet worden toegerekend. De handelwijze rondom de transportreizen komt neer op bedrijfsfraude die door bedrijfsleider [naam gedaagde 1], samen met [naam gedaagde 3], is gepleegd jegens en ten koste van Van der Waal. [naam gedaagde 1] had er geen enkel belang bij om zijn kennis over de transportreizen te delen met het bestuur van Van der Waal. Dit blijkt al uit het feit dat er een einde aan de transportreizen is gekomen toen het bestuur van Van der Waal hiervan kennis kreeg in september 2019 en deze procedure vervolgens is opgestart jegens [naam gedaagde 1]. De (dader)kennis van [naam gedaagde 1] kan in die omstandigheden niet aan de door hem gedupeerde Van der Waal worden toegerekend. Het beroep op verjaring wordt dan ook afgewezen.
Eigen schuld Van der Waal
4.30.
De rechtbank komt vervolgens toe aan het beroep op eigen schuld van Van der Waal dat gedaagden hebben gevoerd.
Volgens [naam gedaagde 1] is Van der Waal medeschuldig aan de transportreizen. [naam 3] gaf [naam gedaagde 1] alle vrijheid om Van der Waal te leiden en drong er daarbij op aan om zoveel mogelijk geld voor Van der Waal te verdienen. Volgens [naam gedaagde 1] zei [naam 3] altijd “
hoe je het doet, doe je het. Het is jouw zaak.” Dat verdienen van geld kwam volgens [naam gedaagde 1] bijvoorbeeld tot uiting in de ‘onzichtbare kuubs’. Daarvan is sprake als er meer lading in een schip kon dan op de meetbrief stond. Het schip van Van der Waal, genaamd de “[naam schip 3]”, was volgens [naam gedaagde 1] een schip dat tijdens een verbouwing in opdracht van Van der Waal op dusdanige wijze werd ingericht dat er tot 15 a 20% meer kon worden gelost dan op papier stond. Volgens [naam gedaagde 1] verdiende Van der Waal hierdoor jaarlijks zo’n € 110.000 extra. Volgens [naam gedaagde 1] waren zowel [naam 3] als zijn zonen hiermee bekend. [naam gedaagde 1] voert verder aan dat het heel gewoon was om op de rivieren te laden zonder laadbon, hetgeen ook extra geld opleverde voor Van der Waal.
4.31.
[gedaagden sub 2-4] voert ter onderbouwing van zijn beroep op eigen schuld aan dat Van der Waal haar zandhandel aan [naam gedaagde 1] heeft toevertrouwd. Door de bedrijfsvoering aan een volgens Van der Waal onrechtmatig handelende bedrijfsleider over te laten en de interne controleprocessen niet zodanig in te richten dat een dergelijk handelen niet mogelijk is danwel eerder aan het licht treedt, heeft Van der Waal de gestelde schade over zichzelf afgeroepen en is de gestelde schade mede een gevolg van deze en dergelijke aan haar toe te rekenen omstandigheden zoals bedoeld in art. 6:101 BW, aldus [gedaagden sub 2-4]
4.32.
Van der Waal betwist gemotiveerd dat de schade deels, danwel geheel voor haar rekening moet blijven op grond van artikel 6:101 BW. [naam gedaagde 1] diende aan het bestuur van Van der Waal verantwoording af te leggen. Dat ging echter niet zo ver dat het bestuur ook alle individuele transporten en de betalingen daarvoor minutieus controleerde. Dat is ook niet de taak van het bestuur, aldus Van der Waal. Volgens Van der Waal werden wel degelijk de nodige controles uitgevoerd van de financiële gegevens, maar de fraude kwam daarbij niet aan het licht. Het bestuur vertrouwde [naam gedaagde 1] ook en had geen enkele aanleiding om enige fraude met laadbonnen te vermoeden. Tot slot geldt dat het beeld dat [naam gedaagde 1] schetst over de bedrijfscultuur van Van der Waal zeer overtrokken is, aldus nog steeds Van der Waal.
4.33.
Uit de diverse door partijen ingenomen stellingen en ter zitting afgelegde verklaringen, leidt de rechtbank af dat [naam gedaagde 1] weliswaar formeel verantwoording moest afleggen aan het bestuur van Van der Waal maar dat hij van het bestuur veel vrijheid kreeg om het bedrijf te leiden, en de zandhandel uit te voeren, op de wijze waarop hem dit goeddunkte. Dit volgt onder meer uit de zelf opgestelde verklaring van [naam gedaagde 1] (overgelegd als productie 5) waarin hij het volgende schrijft “
ik heb alles altijd alleen geregeld met tevredenheid van Pa en de broers. Ik voelde ook als mijn bedrijf en zo handelde ik ook. (…) Ik heb nog nooit toestemming hoeven vragen voor wat ik deed. Om handel te doen en wat te verkopen, het was mijn bedrijf. Ik regelde alles van werken van EUR 1.000 tm EUR 3.000.000.” Ter zitting heeft [naam 4] bevestigd dat [naam gedaagde 1] “
eigenlijk alles [deed] bij Van der Waal”. En: “
wij bemoeiden ons er niet echt mee. Wij waren allang blij als er bij Van der Waal zwarte cijfers onderaan de streep stonden.”.
4.34.
De rechtbank stelt vast dat Van der Waal en [naam gedaagde 1] van mening verschillen over de bedrijfscultuur van Van der Waal toen [naam 3] nog bestuurder was. Van der Waal heeft echter niet gemotiveerd betwist hetgeen [naam gedaagde 1] heeft verklaard over de vergroting van de laadinhoud van de “[naam schip 3]” zonder aanpassing van de laadinhoud op papier en dat dit gebeurde met medeweten van [naam 3] Evenmin heeft Van der Waal gemotiveerd betwist dat deze vergroting van de laadinhoud extra inkomsten genereerde voor haar. Wat betreft de praktijken op de rivieren, neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam 4] ter zitting heeft bevestigd dat er wel wat op de rivieren is gebeurd, maar dat dat inmiddels ook is rechtgetrokken.
De rechtbank leidt daaruit af dat [naam gedaagde 1] niet alleen alle vrijheid kreeg van het bestuur om Van der Waal op zijn wijze te leiden, maar ook dat extra inkomsten voor Van der Waal niet altijd op de meest legitieme wijze werden gegenereerd, hetgeen bekend was bij en geaccepteerd werd door het bestuur.
Aan Van der Waal kan wel worden toegegeven dat de transportreizen een andere kwestie zijn dan de vergroting van de laadruimte van de “[naam schip 3]” en de genoemde praktijken op de rivieren. Van de transportreizen werd Van der Waal niet beter; enkel [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] werden hierdoor verrijkt, ten koste van Van der Waal. Dit betekent echter niet dat Van der Waal daarmee van alle blaam gezuiverd is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Waal namelijk wel ruimte gecreëerd voor [naam gedaagde 1], gelet op de vrijheid die hij had en de wijze waarop winst werd behaald, om binnen het bedrijf andere niet-legitieme werkzaamheden uit te voeren, in dit geval de transportreizen. De gelegenheid maakt de dief, is een uitdrukking die naar het oordeel van de rechtbank op deze transportreizen van toepassing is.
Op grond van het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat Van der Waal deels heeft bijgedragen aan haar eigen schade en daarom een deel van haar schade zelf moet dragen. De schade zou zich niet hebben voorgedaan indien Van der Waal de genoemde ruimte niet had geschapen. Evenmin zou de schade zich hebben voorgedaan indien [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] geen gebruik hadden gemaakt van die ruimte en andere keuzes hadden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] in een overwegende mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De rechtbank komt tot het oordeel dat 25% van de schade voor eigen rekening van Van der Waal dient te blijven.
Dit percentage eigen schuld geldt zowel in de verhouding Van der Waal en [naam gedaagde 1] als Van der Waal en [naam gedaagde 3].
4.35.
Het vorengaande betekent dat 25% van het schadebedrag van € 1.004.103 voor rekening blijft van Van der Waal (€ 251.025,75) en het restant van € 753.077,25 voor rekening komt van [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4]
6:100 BW – voordeelsverrekening
4.36.
[naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] hebben vervolgens beiden het verweer gevoerd dat Van der Waal door de transportreizen voordeel heeft genoten, hetgeen door Van der Waal wordt betwist.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat de stelplicht en bewijslast terzake op gedaagden ligt, nu zij rechtsgevolgen verbinden aan hun stelling, zodat het aan hen is om concreet te stellen en onderbouwen waaruit het gestelde voordeel voor Van der Waal bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank zijn gedaagden hierin niet geslaagd.
[naam gedaagde 1] heeft ter onderbouwing van zijn ter zake gevoerde verweer aangevoerd dat Van der Waal door de transportreizen meer zand heeft ontvangen van het Havenbedrijf dan waar zij recht op had. Van der Waal heeft daarvan geprofiteerd althans zichzelf verrijkt, hetgeen heeft geleid tot een expansie van de onderneming. Het bedrijf is flink gegroeid, heeft naamsbekendheid opgebouwd en heeft hierdoor grote klanten binnen gehaald volgens [naam gedaagde 1]. [naam gedaagde 1] voert tot slot aan dat Van der Waal middels de boekhouding de gerealiseerde winsten dient te overleggen, daar [naam gedaagde 1] niet kan onderbouwen hoeveel deze bedragen.
[naam gedaagde 1] had met een dergelijke algemene stelling niet kunnen volstaan en miskent bovendien dat de stelplicht op hem ligt.
4.37.
[gedaagden sub 2-4] heeft ter onderbouwing van zijn verweer aangevoerd dat aan Van der Waal gelieerde ondernemingen (en mogelijk ook overige afnemers) ontvanger van het zand uit de Frisoput waren, zodat er een bepaald voordeel voor Van der Waal moet zijn geweest.
De rechtbank ziet echter niet in waarom de verkoop van zand door Van der Waal, dat afkomstig is van een transportreis, voordeel oplevert voor Van der Waal dat op grond van artikel 6:100 BW in mindering moet worden gebracht op de door haar geleden schade. Bij de transportreizen betaalde Van der Waal in plaats van de domeinkosten van afgerond € 3 per m3 zand aan het Havenbedrijf datzelfde bedrag aan [gedaagden sub 2-4] naast de gebruikelijke vrachtkosten. Dat zij vervolgens nog wel inkomsten uit zand had, zoals ook gebruikelijk zal zijn geweest bij de niet-transportreizen, maakt niet dat deze inkomsten opeens als voordeel kunnen worden beschouwd. Voor zover ook het verweer van [naam gedaagde 1] deze strekking heeft, strandt het om dezelfde redenen.
4.38.
Nu gedaagden geen overige concrete stellingen hebben ingenomen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat Van der Waal voordeel heeft genoten als gevolg van het onrechtmatig handelen van gedaagden, wordt dit verweer gepasseerd.
Beroep op verrekening door [gedaagden sub 2-4]
4.39.
[gedaagden sub 2-4] heeft zich bij wijze van verweer beroepen op verrekening van de openstaande facturen van [naam gedaagde 2] met haar schuld aan Van der Waal. [gedaagden sub 2-4] vordert in dit kader primair € 49.894,66 inclusief btw, althans € 32.423,46 inclusief btw. Dit laatste bedrag betreft de vrachttarieven van [naam gedaagde 2] zonder verhoging van de vrachtprijs met € 3 per m3 zand terzake de transportreizen.
Van der Waal heeft niet betwist dat zij de betreffende facturen nog aan [naam gedaagde 2] dient te betalen, met uitsluiting dan van het verhoogde vrachttarief. Van der Waal heeft ook geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen verhoging van het vrachttarief met btw. Dit betekent dat in beginsel het bedrag van € 32.423,46 voor verrekening in aanmerking komt. Voor verrekening van het hogere bedrag inclusief de verhoging van € 3 per m3 bestaat gelet op de onrechtmatigheid van die verhoging geen aanleiding.
De schuld van alle hoofdelijk verbonden gedaagden aan Van der Waal wordt aldus verminderd met het door [naam gedaagde 2] verrekende bedrag. Dit laat onverlet dat een en ander bij het vaststellen van hun onderlinge bijdrageplichten kan worden betrokken.
Wettelijke rente
4.40.
De conclusie van het voorgaande is dat [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan Van der Waal van dezelfde hoofdsom, groot € 720.653,79 (= € 753.077,25 minus € 32.423,46).
Van der Waal vordert dat over de toe te wijzen hoofsom wettelijke rente wordt toegewezen, te berekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de € 3,- opslagen aan Van der Waal zijn gefactureerd tot aan de dag der algehele voldoening. Gedaagden hebben hiertegen geen verweer gevoerd zodat dit deel van de vordering zal worden toegewezen als in het dictum vermeld. De rechtbank zal hierbij uitgaan van de per kalenderjaar in de dagvaarding onder 2.21 vermelde bedragen, gecorrigeerd zoals volgt uit de toelichting op de vermindering van eis in samenhang met het verweer van [gedaagden sub 2-4] op dit punt. Voorts zal de rechtbank van deze aldus bepaalde jaarbedragen 25% aftrekken in verband met de eigen schuld van Van der Waal.
De rechtbank zal tot slot de in verrekening gebrachte onbetaalde vrachtfacturen over 2019 aftrekken van de hoofdsom verschuldigd over 2019, zodat deze verrekening slechts van invloed is op de rente vanaf 1 januari 2020.
Dit leidt ertoe dat wettelijke rente zal worden toegewezen als volgt:
  • over € 2.362,50 vanaf 1 januari 2009 (€ 3.150,00 minus 25%);
  • over € 32.712,75 vanaf 1 januari 2010 (€ 43.617,00 minus 25%);
  • over € 42.394,50 vanaf 1 januari 2011 (€ 56.526,00 minus 25%);
  • over € 49.394,25 vanaf 1 januari 2012 (€ 65.859,00 minus 25%);
  • over € 64.748,25 vanaf 1 januari 2013 (€ 86.331,00 minus 25%);
  • over € 68.865,75 vanaf 1 januari 2014 (€ 93.441,00 minus € 1.620,00 minus 25%);
  • over € 76.245,75 vanaf 1 januari 2015 (€ 101.661,00 minus 25%);
  • over € 83.903,25 vanaf 1 januari 2016 (€ 113.445,00 minus € 1.574,00 minus 25%);
  • over € 114.473,25 vanaf 1 januari 2017(€ 152.631,00 minus 25%);
- over € 87.061,50 vanaf 1 januari 2018 (€ 116.082,00 minus 25%);
- over € 68.667,75 vanaf 1 januari 2019 (€ 91.557,00 minus 25%);
- over € 29.825,04 vanaf 1 januari 2020 (€ 97.437,00 minus € 14.439,00 minus 25% minus
€ 32.423,46).
Verzet tegen uitvoerbaar bij voorraad verklaring
4.41.
[gedaagden sub 2-4] verzoekt de rechtbank een veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het belang van Van der Waal om een dergelijk vonnis, ondanks een daartegen ingesteld hoger beroep, te kunnen executeren, weegt niet op tegen het belang van [gedaagden sub 2-4] om een veroordelend vonnis in hoger beroep te laten toetsen zonder dat het intussen ten uitvoer wordt gelegd. Waar Van der Waal in staat is gebleken om de gestelde schade te dragen zonder gevolgen, althans zonder kenbare ernstige gevolgen, voor haar voortbestaan, zou tenuitvoerlegging van het vonnis ondanks een hoger beroep voor gedaagden zeer ingrijpende en waarschijnlijk onomkeerbare gevolgen hebben. Uitwinning van de gelegde beslagen betekent onder meer dat [gedaagden sub 2-4] hun schip en hun woning zouden verliezen, waarbij het gelet op de waarschijnlijke grote restschuld onzeker is of zij vervangende woonruimte kunnen vinden. Aldus [gedaagden sub 2-4]
Subsidiair verzoekt [gedaagden sub 2-4] de rechtbank om aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat Van der Waal afdoende zekerheid stelt tot het bedrag waartoe [gedaagden sub 2-4] zouden worden veroordeeld, vermeerderd met 30% wegens rente en kosten, althans tot een door de rechtbank nader vast te stellen bedrag.
4.42.
Van der Waal voert tegen het verzoek van [gedaagden sub 2-4] aan dat zij belang heeft bij toewijzing van de betreffende uitvoerbaarheid bij voorraad en zij verzet zich voorts tegen de subsidiair gevraagde zekerheidsstelling. Van der Waal betwist dat er sprake is van enig restitutierisico.
4.43.
Uitgangspunt is dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom heeft
verkregen (hier: Van der Waal) wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarheid bij
voorraad te hebben. Het belang dat [gedaagden sub 2-4] daar tegenover stelt, te weten het verlies van hun woonruimte en de [naam schip 1] - doet zich voor in de meeste, zo niet alle, gevallen waarbij de tenuitvoerlegging van een vonnis zal leiden tot de executie van een woning en een schip.
Gezien de ernst van het handelen van [naam gedaagde 3] en de inmiddels sinds de aanvang ervan verstreken tijd laat de rechtbank het belang van Van der Waal bij het incasseren van haar sinds 2008 opgelopen vordering echter zwaarder wegen dan het belang van [gedaagden sub 2-4] Dit vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, waarbij uiteraard van Van der Waal mag worden verwacht dat zij zorgvuldig met haar executiebevoegdheid omgaat.
De rechtbank zal ook het subsidiaire verzoek tot zekerheidsstelling afwijzen nu gesteld noch gebleken is dat er voor [gedaagden sub 2-4] sprake is van enig restitutierisico.
Proceskosten
4.44.
Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De rechtbank begroot de proceskosten van Van der Waal die worden gedeeld door [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] als volgt.
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht € 4.030,00
Totaal
€ 4.111,83 +
Per partij € 2.055,91
Slechts de tegen [gedaagden sub 2-4] uitgebrachte dagvaarding is overgelegd, zodat geen verdere betekeningskosten kunnen worden toegewezen.
Daarnaast zal het salaris advocaat aan de zijde van Van der Waal per gedaagde partij als volgt worden vastgesteld: € 11.997,00 (3,0 punten × tarief € 3.999). In totaal komt de proceskostenveroordeling per partij neer op € 14.052,91.
De in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie door Van der Waal gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Daarbij geldt dat deze nakosten, door [gedaagden sub 2-4] in conventie en door [naam gedaagde 1] zowel in conventie als in reconventie verschuldigd, slechts eenmaal in het dictum worden toegekend. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing in conventie vermeld.
in reconventie tussen [naam eiser] en Van der Waal
4.45.
[naam eiser] vordert in reconventie allereerst opheffing van de ten laste van hem gelegde beslagen. Nu in conventie is geoordeeld dat [naam eiser], samen met [naam eisers], hoofdelijk aansprakelijk is jegens Van der Waal ter hoogte van het bedrag van € 753.077,25, zijn de beslagen niet ten onrechte gelegd. De vordering tot opheffing zal dan ook worden afgewezen en datzelfde geldt voor het gevorderde beslagverbod.
4.46.
De loonvordering van [naam eiser] treft eenzelfde lot. Niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst in verband met [naam eiser] functie als bedrijfsleider bij Van der
Waal is gesloten tussen [naam eiser] en De Boer. Het is dan ook De Boer geweest die loon heeft ingehouden van [naam eiser], waarvan [naam eiser] in dit geding betaling vordert. Nu Van der Waal formeel buiten de arbeidsverhouding tussen De Boer en [naam eiser] staat, kan [naam eiser] geen loon terug vorderen van Van der Waal.
4.47.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Gelet op de samenhang tussen conventie en reconventie, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Van der Waal als volgt: salaris advocaat € 844,50 (= 3,0 punten x 0,5 x tarief € 563).
in (voorwaardelijke) reconventie tussen [naam eisers] en Van der Waal
4.48.
Nu de vordering van Van der Waal in conventie is toegewezen, evenals het beroep op verrekening van [naam eisers], komt de rechtbank niet toe aan de voorwaardelijke vordering van [naam eisers] in reconventie.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover Van der Waal op grond van onrechtmatige daad;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [gedaagden sub 2-4] tot betaling van € 720.653,79, vermeerderd met wettelijke rente als volgt:
  • over € 2.362,50 vanaf 1 januari 2009;
  • over € 32.712,75 vanaf 1 januari 2010;
  • over € 42.394,50 vanaf 1 januari 2011;
  • over € 49.394,25 vanaf 1 januari 2012;
  • over € 64.748,25 vanaf 1 januari 2013;
  • over € 68.865,75 vanaf 1 januari 2014;
  • over € 76.245,75 vanaf 1 januari 2015;
  • over € 83.903,25 vanaf 1 januari 2016;
  • over € 114.473,25 vanaf 1 januari 2017;
- over € 87.061,50 vanaf 1 januari 2018;
- over € 68.667,75 vanaf 1 januari 2019;
- over € 29.825,04 vanaf 1 januari 2020;
tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Van der Waal tot op heden begroot op € 14.052,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, in conventie en reconventie gezamenlijk begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagden sub 2-4] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Van der Waal tot op heden begroot op € 14.052,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagden sub 2-4] in de na dit vonnis ontstane kosten in conventie, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden sub 2-4] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.6 uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie tussen [naam eiser] en Van der Waal
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van Van der Waal tot op heden begroot op € 844,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
verklaart dit vonnis tussen [naam eiser] en Van der Waal wat betreft de kostenveroordeling(en) in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp, mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en mr. S.H.L. Niessen en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.
2054/3261/1885