ECLI:NL:RBROT:2021:8998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
C/10/616592 / HA ZA 21-325
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex art. 843a Rv. inzake erfrechtelijke vordering tot overlegging van bankbescheiden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van erfrecht, hebben eisers, broers en zussen, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens een broer of zus, met betrekking tot een bedrag van € 200.000 dat door hun overleden moeder aan gedaagde zou zijn uitgeleend. De moeder is op 18 april 2020 overleden en in haar testament is bepaald dat de wettelijke erfopvolging van toepassing is, waarbij eiser 1 is benoemd als executeur. Gedaagde betwist de volledige verschuldigdheid van het bedrag, maar erkent een deel van € 100.000. In het incident heeft gedaagde verzocht om overlegging van bankafschriften van de moeder over de jaren 2009 tot en met 2012, om te onderzoeken of eiser 1 misbruik heeft gemaakt van haar volmacht over de bankrekeningen van de moeder.

De rechtbank heeft de incidentele vordering van gedaagde afgewezen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen die wijzen op misbruik van de bankpas van de moeder in de periode voordat zij wilsonbekwaam werd. De rechtbank concludeert dat de vordering van gedaagde niet voldoet aan de eisen van artikel 843a Rv, omdat het een ongeoorloofde 'fishing expedition' betreft. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen partijen.

In de hoofdzaak heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en om partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader toe te lichten. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor een schikking of inschakeling van een mediator. De beslissing in het incident is dat de vordering van gedaagde wordt afgewezen en dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. De rechtbank heeft verder bepaald dat partijen in persoon aanwezig moeten zijn op de mondelinge behandeling, die binnen twee weken zal worden gepland.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616592 / HA ZA 21-325
Vonnis in incident van 15 september 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

zowel in haar hoedanigheid van executeur-testamentair als in privé,
wonende te [woonplaats eiser 1],
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
3.
[naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3],
4.
[naam eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4],
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.V.C. van Sambeek te Eindhoven,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagde genoemd worden. Afzonderlijke zullen eisers genoemd worden: eiser 1, eiser 2, eiser 3 en eiser 4.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie en incidentele vordering tot overlegging van bescheiden,
  • de incidentele conclusie van antwoord,
  • de incidentele conclusie van repliek,
  • de incidentele conclusie van dupliek,
  • de overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De beoordeling in het incident

2.1.
Het geschil betreft het volgende: eisers en gedaagde zijn elkaars broers en zussen. In de hoofdzaak vorderen eisers onder meer betaling door gedaagde van € 200.000 aan de nalatenschap van de - op 18 april 2020 - overleden moeder van partijen. Volgens eisers is dat bedrag door moeder aan gedaagde uitgeleend maar ten onrechte door gedaagde nog niet terugbetaald. Moeder heeft bij testament beschikt over haar nalatenschap. In het testament staat onder meer dat niet wordt afgeweken van de wettelijke erfopvolging en dat eiser 1 wordt benoemd als executeur. Gedaagde betwist in de hoofdzaak € 200.000 volledig verschuldigd te zijn, maar hij lijkt wel de verschuldigdheid van € 100.000 te erkennen. De nalatenschap is door eenieder zuiver aanvaard.
2.2.
Partijen wonen niet allemaal in Nederland. Het gaat hier om een erfrechtelijk geschil in de zin van de Erfrechtverordening. De Nederlandse rechter moet ambtshalve haar rechtsmacht toetsen (artikel 15 Erfrechtverordening). De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat de overledene op het tijdstip van overlijden haar gewone verblijfplaats in Nederland had (artikel 2 Erfrechtverordening).
2.3.
Gedaagde vordert in het incident:
1. eisers in de hoofdzaak te veroordelen om aan gedaagde te verstrekken alle voorhanden zijnde bankafschriften over de jaren 2009 tot en met 2012 van de bankrekeningen van erflaatster privé dan wel mede te naam gesteld op de vader van partijen bij de ABN Amro Bank en de ING Bank op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag;
2. eisers in de hoofdzaak te veroordelen om gedaagde te machtigen, dan wel dat de
rechtbank gedaagde machtigt, om bij de ING Bank en de ABN Amro Bank op te vragen informatie over bankpassen, bankvolmachten, geldopnames ten aanzien van alle bankproducten vanaf 1 januari 2009 in de administratie bekend op naam van erflaatster en/of de erven van erflaatster, en bij de ING-bank en de ABN Amro Bank op te vragen (de ontbrekende) afschriften van alle bankrekeningen vanaf 2009 tot en met 2012 althans een machtiging zoals uw rechtbank juist acht op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag;
2.4.
Gedaagde stelt daartoe, samengevat, het volgende:
- moeder en vader zijn in 2009 bij eiser 1 en haar gezin gaan inwonen, dit omdat zij steeds hulpbehoevender werden. Vader is in 2010 overleden.
- moeder is in de loop der tijd dement, en wilsonbekwaam, geworden. Vanaf begin 2015 is geen sprake meer van
hulpdoor eiser 1, maar van
beheerdoor haar van het geld van moeder. Eiser 1 had een volmacht om over de bankrekeningen van moeder te beschikken. Er zijn met geld van moeder betalingen gedaan die niet ten goede van moeder zijn gekomen maar van eiser 1.
- eiser 1 heeft misbruik van omstandigheden gemaakt en geld van moeder zonder recht of titel ten eigen bate aangewend.
2.5.
Eisers voeren verweer.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. De vordering van gedaagde strekt er in wezen toe om te kunnen controleren of eiser 1 bij leven van moeder misbruik heeft gemaakt van haar volmacht. Gedaagde stelt niet dat moeder al wilsonbekwaam was op het moment dat zij de volmacht verleende aan eiser 1. Volgens gedaagde is moeder (pas) later, in de loop van 2015, wilsonbekwaam geworden. De vordering van gedaagde ziet echter op de periode vóórdat moeder (gesteld) wilsonbekwaam was geworden. Gedaagde wil bankafschriften hebben over de periode 2009 – 2012. Gedaagde plaatst weliswaar bij een aantal transacties vraagtekens (zoals: waarom is een betaling gedaan ten laste van de bankrekening van moeder voor de aanschaf van dierenbenodigdheden terwijl moeder geen dieren had, maar eiser 1 wel?), maar die vraagtekens zien steeds op transacties in de periode vanaf 2015. Voldoende concrete feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat misbruik is gemaakt van de bankpas van moeder in de periode voordat zij (gesteld) wilsonbekwaam was geworden, stelt gedaagde niet. De vordering van gedaagde voldoet aldus niet aan het vereiste van artikel 843a Rv (welk artikel voorziet in een recht op afgifte van bescheiden) dat sprake moet zijn van ‘bepaalde’ bescheiden. Het is daarmee een ongeoorloofde ‘fishing expedition.’ Evenmin valt uit de stellingen van gedaagde genoegzaam af te leiden dat het hier gaat om gegevens die hij nodig heeft voor de vaststelling van zijn aanspraak (art. 4:16 lid 4 BW). Als onvoldoende onderbouwd zal de vordering worden afgewezen.
2.7.
De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd omdat partijen elkaars broers en zussen zijn.

3..De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.2.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
3.3.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
3.4.
Ter instructie van de zaak merkt de rechtbank alvast het volgende op:
- gedaagde lijkt van de vordering in conventie van € 200.000, een deelbedrag van € 100.000 te erkennen. Wat de overige € 100.000 betreft: dat geld lijkt te zijn uitgeleend aan een derde, maar door wie? Is dat bedrag uitgeleend door gedaagde
zelf(nadat hij het geld zelf eerst van moeder had geleend) dan wel door gedaagde
namens moeder(waarbij gedaagde slechts tussenpersoon was, en daarmee niet de schuldenaar tegenover moeder werd). Als het namens moeder was: waaruit blijkt dat dan? Dit zal op de mondelinge behandeling aan de orde komen.
- gedaagde stelt dat juwelen van moeder na haar overlijden ten onrechte zijn toegeëigend door een of meer erfgenamen en dat deze juwelen alsnog in de verdeling van de nalatenschap moeten worden betrokken, onder benoeming van een deskundige door de rechtbank ter taxatie van de juwelen. De rechtbank sluit vooralsnog niet uit dat zij geen deskundige zal benoemen, maar de eventuele juwelen zal toedelen aan die erfgenaam die daarvoor het hoogste bedrag biedt, waarna de opbrengst onder de erfgenamen verdeeld kan worden. Dit zal op de mondelinge behandeling met partijen besproken worden. Hetzelfde oordeel geldt voor zover moeder nog inboedel had nadat zij bij eiser 1 is gaan wonen (hetgeen vooralsnog niet vast staat).
3.5.
Er is nog geen conclusie van antwoord in reconventie genomen. Indien verweerders in reconventie deze conclusie alsnog willen nemen, kunnen zij dat uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling doen (art. 87 lid 6 Rv.).

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling,
4.4.
bepaalt dat op een later moment beslist zal worden of de mondelinge behandeling fysiek dan wel via een Skype-verbinding zal geschieden,
4.5.
bepaalt dat de partijen in persoon aanwezig moeten zijn op de mondelinge behandeling,
4.6.
bepaalt dat partijen
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van team handel en haven - de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2021 tot en met januari 2022 dienen op te geven, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
4.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.9.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling 1,5 uur zal worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.

Voetnoten

1.[2517/2294]