Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam eiser 1],
1..[naam gedaagde 1],
1..De procedure
- de dagvaarding van 13 oktober 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de aanvullende productie van gedaagden;
- de behandeling ter zitting van 20 april 2021;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek, met producties.
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
nietbehoren tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Tegen deze achtergrond is het volgende van belang.
- in de loop van 2019 hebben [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] geconcludeerd dat [naam gedaagde 2] als winkel niet levensvatbaar was, waarna zij de winkel hebben gesloten en ontruimd;
- eind 2019 is [naam gedaagde 1] er door de boekhouder op gewezen dat er nog een schuld aan [eisers] in de boeken van [naam gedaagde 2] stond en dat [naam eiser 1] die ook bij [naam gedaagde 1] zou kunnen opeisen;
- [naam gedaagde 1] heeft hierop [naam eiser 1] aangesproken, waarop deze te kennen heeft gegeven niets bij [naam gedaagde 1] te zullen gaan claimen;
- de boekhouder heeft toen laten weten dat in dat geval sprake zou zijn van een schenking door [naam eiser 1] en dat daarover schenkingsbelasting betaald zou moeten worden;
- vervolgens heeft [naam eiser 1] [naam gedaagde 1] in contact gebracht met zijn eigen administratiekantoor, alwaar [naam gedaagde 1] een bespreking heeft gehad;
- het resultaat van die bespreking was dat dit administratiekantoor een “constructie” zou optuigen, inhoudende dat jaarlijks kleine bedragen zouden worden geschonken, waardoor [naam eiser 1] geen belasting verschuldigd zou worden;
- [naam gedaagde 1] heeft [naam eiser 1] hierover geïnformeerd, en hij kon zich daarin vinden.
€ 7.473,00(3,0 punten × tarief € 2.491,00)