In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een internationaal vrachtwagenchauffeur, aangeduid als eiser, en zijn werkgever, een besloten vennootschap, aangeduid als gedaagde. Eiser vorderde dat de vergoeding voor overuren ook onderdeel zou uitmaken van zijn vakantieloon, en stelde dat hij in de periode van 2013 tot 2019 onjuist vakantieloon had ontvangen. Eiser was van mening dat de beloning voor overuren, weekend- en nachttoeslagen verdisconteerd diende te worden in het vakantieloon, zoals bepaald in de Arbeidstijdenrichtlijn en het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in juni 2001 een arbeidsovereenkomst had gesloten met de rechtsvoorganger van gedaagde, waarbij de CAO Goederenvervoer Nederland van toepassing was. Deze CAO is per 1 januari 2017 opgegaan in de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een eenmalige uitkering van €750, omdat hij meende dat zijn vakantieloon onjuist was berekend. Gedaagde heeft de vordering van eiser betwist en aangevoerd dat vergoedingen voor overuren niet onder het loonbegrip vallen zoals bedoeld in de relevante wetgeving.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de voorwaarden waaronder overuren als onderdeel van het vakantieloon kunnen worden beschouwd. De rechter heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden die door het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld, niet is voldaan. Eiser was niet verplicht om overuren te maken, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de vergoeding voor overuren niet als vakantieloon kan worden aangemerkt. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.