In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 september 2021 een vonnis gewezen in een faillissementsprocedure. De eiser, mr. M.L. Dost, fungeert als curator in het faillissement van de besloten vennootschap Heintz/Vreezen Bouw B.V. De gedaagde, die niet is verschenen, is zonder bekende woon- of verblijfplaats. De procedure is gestart met een vordering tot het opleggen van een bestuurdersverbod aan de gedaagde. In een eerder tussenvonnis van 21 juli 2021 is de curator opgedragen om te onderzoeken of de gedaagde ook bestuurder of commissaris is van andere rechtspersonen, zoals bedoeld in artikel 106c van de Faillissementswet (Fw). De curator heeft in een akte van 18 augustus 2021 voldoende aangetoond dat de gedaagde niet betrokken is bij andere rechtspersonen.
De rechtbank heeft de vorderingen van de curator beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onrechtmatig of ongegrond zijn. De curator vorderde onder andere een bedrag van € 75.000,00 van de gedaagde, maar de rechtbank heeft een deel van deze vordering afgewezen omdat de curator niet had aangetoond dat verrekening niet mogelijk was. De rechtbank heeft wel het bestuursverbod toegewezen, dat ingaat op het moment dat het vonnis onherroepelijk wordt. Dit verbod geldt voor de duur van vijf jaar en verbiedt de gedaagde om als bestuurder of commissaris op te treden.
Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.166,11, en is er een dwangsom opgelegd van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving van het bestuursverbod, tot een maximum van € 100.000,00. De griffier is opgedragen om het vonnis aan de Kamer van Koophandel te sturen zodra het onherroepelijk is geworden, zodat de gedaagde kan worden uitgeschreven als bestuurder uit het Handelsregister.