ECLI:NL:RBROT:2021:8985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
C/10/619369 / HA ZA 21-478
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bestuurdersverbod in faillissement van Heintz/Vreezen Bouw B.V.

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 september 2021 een vonnis gewezen in een faillissementsprocedure. De eiser, mr. M.L. Dost, fungeert als curator in het faillissement van de besloten vennootschap Heintz/Vreezen Bouw B.V. De gedaagde, die niet is verschenen, is zonder bekende woon- of verblijfplaats. De procedure is gestart met een vordering tot het opleggen van een bestuurdersverbod aan de gedaagde. In een eerder tussenvonnis van 21 juli 2021 is de curator opgedragen om te onderzoeken of de gedaagde ook bestuurder of commissaris is van andere rechtspersonen, zoals bedoeld in artikel 106c van de Faillissementswet (Fw). De curator heeft in een akte van 18 augustus 2021 voldoende aangetoond dat de gedaagde niet betrokken is bij andere rechtspersonen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de curator beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onrechtmatig of ongegrond zijn. De curator vorderde onder andere een bedrag van € 75.000,00 van de gedaagde, maar de rechtbank heeft een deel van deze vordering afgewezen omdat de curator niet had aangetoond dat verrekening niet mogelijk was. De rechtbank heeft wel het bestuursverbod toegewezen, dat ingaat op het moment dat het vonnis onherroepelijk wordt. Dit verbod geldt voor de duur van vijf jaar en verbiedt de gedaagde om als bestuurder of commissaris op te treden.

Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.166,11, en is er een dwangsom opgelegd van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving van het bestuursverbod, tot een maximum van € 100.000,00. De griffier is opgedragen om het vonnis aan de Kamer van Koophandel te sturen zodra het onherroepelijk is geworden, zodat de gedaagde kan worden uitgeschreven als bestuurder uit het Handelsregister.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619369 / HA ZA 21-478
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
[naam eiser], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HEINTZ/VREEZEN BOUW B.V. (hierna: HV Bouw),
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. M.L. Dost te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen Nederland of daarbuiten,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de curator en [naam gedaagde] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 juli 2021 en de daarin genoemde stukken (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte houdende uitlating na tussenvonnis van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is de curator opgedragen de rechtbank te informeren over de vraag of er andere rechtspersonen zijn waarvan [naam gedaagde] bestuurder of commissaris is en, zo ja, een uittreksel uit het Handelsregister over te leggen van die overige rechtspersonen, als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Fw.
2.2.
Bij akte van 18 augustus 2021 heeft de curator, mede door overlegging van een netwerktekening opgevraagd bij Justis, voldoende onderbouwd gesteld dat [naam gedaagde] niet als bestuurder of commissaris betrokken is bij overige rechtspersonen.
2.3.
Gelet op het voorgaande zal, zoals al aangekondigd in rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 van het tussenvonnis, bij dit vonnis worden beslist op de vorderingen.
2.4.
De vorderingen van de curator komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom worden toegewezen, met de volgende uitzonderingen.
2.4.1.
De curator vordert – kort gezegd – onder B van het petitum dat [naam gedaagde] wordt veroordeeld om “
zonder enige vorm van verrekening” en aan de curator € 75.000,00 te betalen.
2.4.2.
De curator heeft niet gesteld waarom verrekening door [naam gedaagde] in dit geval niet mogelijk zou zijn. Verrekening is een wettelijke bevoegdheid en de curator moet aannemelijk maken – of ten minste stellen – dat in dit geval geen verrekening mogelijk is. Dat heeft de curator echter nagelaten, zodat dit gedeelde van de vordering, te weten “
zonder enige vorm van verrekening”, de rechtbank onrechtmatig voorkomt. Dit gedeelte van de vordering wordt dan ook afgewezen.
2.5.
De curator vordert onder C van het petitum – kort gezegd – [naam gedaagde] te veroordelen tot een bestuursverbod als bedoeld in artikel 106a Fw vanaf de datum van het vonnis. Het bestuursverbod zal conform de wet worden opgelegd vanaf het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Immers, vanaf dat moment is sprake van een uitspraak op grond van artikel 2:248 BW die onherroepelijk is geworden.
2.6.
De rechtbank tekent daarbij wel aan, dat het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis, niet zonder nadere informatie zal kunnen worden vastgesteld door de rechtbank. Een verstekvonnis wordt op zijn vroegst onherroepelijk nadat de verzettermijn ongebruikt is verstreken, maar deze termijn vangt aan op een onzeker moment in de toekomst (artikel 143 Rv). Teneinde de griffier in staat te stellen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 106b, derde lid, Fw te voldoen, ligt het op de weg van de curator de rechtbank op de hoogte te stellen van relevante gebeurtenissen in het kader van de tenuitvoerlegging van dit vonnis.
2.7.
[naam gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 100,11
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
€ 1.114,00(1,0 punt × tarief € 1.114,00)
Totaal € 2.166,11
2.8.
[naam gedaagde] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.9.
De veroordelingen tot betaling worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu het verzoek daartoe is gegrond op de wet en [naam gedaagde] het niet heeft bestreden.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde] op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor de schulden van Heintz/Vreezen Bouw B.V., inclusief de faillissementskosten, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, op te maken bij staat en te vereffenen conform de wet;
3.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om bij wijze van voorschot op het faillissementstekort binnen veertien dagen na dit vonnis aan de curator te voldoen een bedrag van € 75.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.166,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
3.5.
verklaart de veroordelingen onder 3.2, 3.3 en 3.4 uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
veroordeelt [naam gedaagde] tot een bestuursverbod als bedoeld in artikel 106a Fw voor de duur van vijf jaren vanaf het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan gedurende welke periode [naam gedaagde] niet benoemd kan worden tot bestuurder of commissaris van een rechtspersoon en niet mag optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, onder opleggen van een dwangsom van € 1.000,00 per dag waarop [naam gedaagde] niet aan dit verbod voldoet tot een maximum van € 100.000,00, met dien verstande dat deze dwangsom, indien er geen boedel (meer) is, conform het bepaalde in artikel 106b lid 5 Fw toekomt aan de staat;
3.7.
draagt de griffier op om dit vonnis zodra het onherroepelijk is geworden, met bekwame spoed aan de Kamer van Koophandel te sturen zodat die kan overgaan tot uitschrijving van betrokkene als bestuurder uit het Handelsregister en tot registratie van het bestuursverbod gedurende de duur waarvoor het is opgelegd;
3.8.
wijst de curator op zijn verantwoordelijkheid, zoals besproken in rechtsoverweging 2.6;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.