ECLI:NL:RBROT:2021:8976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
10/169737-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes op de openbare weg, verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 26 juni 2020 in Rotterdam het slachtoffer meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer in het gezicht, de hals en het bovenlichaam heeft gestoken, wat potentieel dodelijk letsel kon veroorzaken. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de situatie en dat er geen noodzaak tot verdediging bestond. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en kreeg een contactverbod met het slachtoffer voor 5 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/169737-20
Datum uitspraak: 1 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [naam slachtoffer] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering van het primair ten laste gelegde feit
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging tot doodslag omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die aangever heeft gestoken met een mes. Kort samengevat heeft de raadsman daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft aangever [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) niet gestoken. De verklaringen van [naam slachtoffer] , zijn broers [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en vriend [naam getuige 3] , zijn op essentiële punten tegenstrijdig. Hierdoor kan de toedracht niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Bovendien hebben de getuigen gezwegen over de aanwezigheid van een krik bij [naam slachtoffer] . Hieruit blijkt dat zij niet volledig en niet naar waarheid hebben verklaard. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat niet de verdachte, maar een onbekend gebleven persoon aangever heeft gestoken.
Voor zover de rechtbank het primair ten laste gelegde feit bewezen acht, heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op noodweer(exces).
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan.
In de avond van 26 juni 2020 bevond [naam slachtoffer] zich samen met [naam getuige 3] in zijn auto bij een tankstation. De verdachte kwam samen met twee anderen, [naam medeverdachte] en een onbekend gebleven persoon, aanrijden bij datzelfde tankstation. De verdachte herkende [naam slachtoffer] . De verdachte is vervolgens achter [naam slachtoffer] aangereden omdat hij hem wilde aanspreken op een eerdere gebeurtenis. [naam slachtoffer] heeft, terwijl hij onderweg was, zijn beide broers gebeld en gevraagd naar de KFC bij het Marconiplein in Rotterdam te komen. Korte tijd later zijn de verdachte en [naam slachtoffer] , ter hoogte van de Galvanistraat in Rotterdam, op straat gestopt. De verdachte en [naam slachtoffer] zijn uitgestapt en naar elkaar toegelopen. Zij hebben elkaar eerst de hand geschud. Inmiddels waren ook de broers van [naam slachtoffer] ter plaatse, beiden in gezelschap van een vriend. Vervolgens is een gevecht ontstaan, waarbij [naam slachtoffer] de verdachte heeft geslagen met een krik. [naam slachtoffer] heeft tijdens het gevecht meerdere steekverwondingen opgelopen, namelijk in zijn hals, rechterflank en rechteroksel. Ook heeft hij een snijwond over zijn voorhoofd. Tot slot staat vast dat de verdachte die avond een rood T-shirt droeg.
De vraag die moet worden beantwoord is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer] heeft gestoken met een mes.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaringen van [naam slachtoffer] , [naam getuige 1] en [naam getuige 2] betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. Weliswaar hebben zij op bepaalde onderdelen verschillend verklaard, echter dit kan worden verklaard doordat sprake was van een kortstondige en tumultueuze vechtpartij. Daar staat tegenover dat zij consistent hebben verklaard over “de jongen in het rode T-shirt”. [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij in gevecht is geraakt met de jongen in het rode T-shirt, dat hij door hem is gestoken en dat hij niet met andere personen heeft gevochten. [naam getuige 1] heeft verklaard dat, toen hij zijn broer onder het bloed zag zitten, zijn broer met de jongen in het rode T-shirt was en dat hij bij hem een mes heeft gezien. Ook [naam getuige 2] heeft zijn broer alleen in worsteling gezien met de man in het rode T-shirt en heeft een mes gezien bij deze persoon. De verklaringen komen dus op belangrijke punten met elkaar overeen. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen op dit punt.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario, dat [naam slachtoffer] door de onbekend gebleven man is gestoken, niet wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Geen enkele getuige, noch verdachte, noch [naam slachtoffer] heeft verklaard dat de onbekend gebleven man in gevecht is geweest met [naam slachtoffer] . Evenmin blijkt uit het dossier dat de onbekende man een mes bij zich droeg.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die [naam slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken. Het steken van iemand met een mes in het gezicht, de hals en het bovenlichaam is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn aard gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Dit zijn immers kwetsbare en vitale lichaamsdelen. Volgens de FARR-arts was het letsel dat [naam slachtoffer] heeft opgelopen potentieel dodelijk. Door zo te handelen heeft de verdachte (op zijn minst) welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam slachtoffer] dodelijk letsel zou toebrengen.
De primair ten laste gelegde poging doodslag is dan ook bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam slachtoffer] meermalen met een mes, in
het hoofd, de nek en het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan. De verdachte werd door [naam slachtoffer] aangevallen met een krik en is ook geraakt. De verdachte kon zich daaraan niet onttrekken omdat hij dan het risico zou lopen op zijn achterhoofd te worden geraakt met de krik. Onder deze omstandigheden is het steken met een mes gerechtvaardigd.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Vaststaat dat [naam slachtoffer] de verdachte met een krik heeft geslagen, zodat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf. De rechtbank is echter van oordeel dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken door weg te gaan. Dat de verdachte werd ingesloten, zoals de verdediging heeft aangevoerd, vindt immers geen ondersteuning in het dossier. De verklaring van [naam getuige 1] achteraf, dat hij dacht dat de verdachte en zijn vrienden zich omsingeld voelden, betekent niet dat de verdachte daadwerkelijk werd omsingeld. De verdachte heeft ook niet verklaard dat hij, op het moment dat hij door [naam slachtoffer] werd geslagen met de krik, door anderen werd omsingeld. Daarbij komt dat het gevecht plaatsvond op straat. Dat de verdachte niet eenvoudig weg kon komen is dus niet aannemelijk geworden. Onder deze omstandigheden bestond voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid om zich te onttrekken, terwijl dit ook van de verdachte kon worden gevergd. Nu geen noodzaak tot verdediging bestond, wordt het beroep op noodweer verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Het geslagen worden met een krik kan dermate gevoelens van angst oproepen dat vanuit paniek gehandeld kan zijn, aldus de raadsman.
6.1.2.
Beoordeling
Voor een beroep op noodweerexces moet voldaan zijn aan alle vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer, behalve aan de proportionaliteitseis. Dit betekent dus dat er een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest. De rechtbank heeft in r.o. 5.1.2. reeds geoordeeld dat geen noodzaak tot verdediging bestond, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
6.1.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meerdere malen in het gezicht en bovenlichaam te steken. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgedragen blijkt dat het feit een grote impact heeft op het leven van het slachtoffer met blijvende gevolgen, zoals het litteken op zijn gezicht. Het incident vond bovendien plaats op de openbare weg en veel buurtbewoners hebben het incident gezien. Dit heeft onrust en gevoelens van onveiligheid bij hen veroorzaakt.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat de aangever de verdachte heeft geslagen met een krik.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten maar die waren van geringere aard en zijn van geruime tijd – ruim meer dan vijf jaar – geleden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Ook zal de rechtbank aan de verdachte een vrijheidsbenemende maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de aangever voor de duur van 5 jaren, om te voorkomen dat de aangever opnieuw met de verdachte wordt geconfronteerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] , gemachtigde mr. U.D. Colak, advocaat te Roosendaal, ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 224,77 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële kosten (het eigen risico en de ziekenhuisdaggeldvergoeding). Ten aanzien van de vordering betreffende de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00. Voor het overige deel moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarbij wijst de officier van justitie op het eigen aandeel van de benadeelde partij in de vechtpartij. De officier van justitie heeft verzocht bij toewijzing van de vordering de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 juni 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij ten dele zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 224,77, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis, die eerder bij bevel is geschorst, op te heffen.
De officier van justitie heeft bepleit dat de voorlopige hechtenis niet opgeheven dient te worden.
De rechtbank ziet gelet op de veroordeling van de verdachte geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen. Gelet op het contactverbod, dat als bijzondere voorwaarde voor de schorsing van de voorlopige hechtenis is gesteld, zal de rechtbank de schorsing in stand houden.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] in [geboorteland slachtoffer] );
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagenmet een totale duur van ten hoogste zes maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 224,77 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro en zevenenzeventig eurocent )aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 224,77(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvierentwintig euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 224,77 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
4 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het hoofd, de nek en/of het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2020 te Rotterdam
openlijk, te weten, op/aan de Galvanistraat, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam slachtoffer]
door die [naam slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in het hoofd, de nek en/of het lichaam te steken;