ECLI:NL:RBROT:2021:8960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/3218
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wob-verzoek met betrekking tot documenten over bouwvergunning en rioolaansluiting

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door de gemeente Rotterdam. Het primaire besluit van 3 juni 2019 wees het verzoek af, omdat er geen documenten waren aangetroffen die aan de aanvraag voldeden. Na bezwaar heeft de gemeente op 6 mei 2020 het bezwaar gegrond verklaard, maar niet voldoende gemotiveerd waarom bepaalde stukken niet openbaar konden worden gemaakt. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemeente geen van de weigeringsgronden uit de Wob had ingeroepen en dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat het Wob-verzoek van eiser deels niet-ontvankelijk is voor reeds eerder bekende stukken, maar gegrond voor documenten die in een eerdere procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn verstrekt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot het openbaar maken van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen omdat er geen documenten zijn aangetroffen die voldoen aan eisers aanvraag.
Bij besluit van 6 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard omdat specifieker had moeten worden gemotiveerd op welke gronden de stukken die redelijkerwijs onder de scope van het eisers verzoek vallen reeds eerder aan hem zijn verstrekt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 25 april 2019 heeft eiser op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van alle stukken vanaf de aanvraag bouwvergunning tot heden met betrekking tot de woning [adres] te Rotterdam.
2. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit van 6 mei 2020 geen nadere motivering behelst. Hoewel wordt erkend dat sprake is van een motiveringsgebrek, wordt dit gebrek niet hersteld.
3.1.
Op 21 mei 2021 is door verweerder een aanvullend besluit genomen waarin verweerder nader heeft gemotiveerd waarom het Wob-verzoek van eiser is afgewezen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep van eiser mede gericht tegen dit besluit. De rechtbank zal het besluit van 6 mei 2020 hierna aanduiden als het bestreden besluit 1 en dit besluit van 21 mei 2021 als bestreden besluit 2.
3.2.
Verweerder heeft zich bij het aanvullende besluit van 21 mei 2021 op het standpunt gesteld dat er niet meer documenten aan eisers aanvraag voldoen dan de documenten die in eerdere procedures al aan eiser zijn verstrekt. Verweerder stelt dat er al documenten openbaar zijn gemaakt bij eerdere Wob-verzoeken van eiser. Verwezen wordt onder meer naar het besluit van 29 juli 2016 (stukken aangaande de verleende bouwvergunning) en naar de stukken met betrekking tot de correspondentie over het vraagstuk van de rioolaansluiting van eisers woning die in een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State Afdeling met zaaknummer 201707941/1/A1 (hierna: de Afdeling) zijn verstrekt.
4.1.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Volgens het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geen van de gronden uit de artikelen 10 en 11 van de Wob aan de weigering om stukken te overleggen ten grondslag heeft gelegd. Dat de gevraagde documenten al eerder zijn verstrekt is geen afwijzingsgrond in de zin van de Wob. Dit heeft verweerder ter zitting ook erkend. Omdat de Wob een limitatief stelsel van weigeringsgronden kent is er geen ruimte voor het weigeren van het openbaar maken van stukken op een andere dan in voornoemde artikelen genoemde gronden. Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigen.
4.3.
In artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht. De rechtbank acht definitieve beslechting van het geschil in deze zaak mogelijk.
4.4.
De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaald dat hetgeen hieronder wordt overwogen in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
4.5.
Door eiser wordt niet betwist dat verweerder in het kader van een eerdere procedure bij de Afdeling diverse stukken aan eiser heeft verstrekt. Dat verweerder de stukken al in het kader van een andere procedure heeft verstrekt maakt niet dat deze stukken al openbaar waren. Pas met het nemen van een Wob-besluit worden documenten openbaar. Nu verder vast staat dat verweerder deze documenten onder zich heeft en geen sprake is van één van de weigeringsgronden uit artikel 10 en/of 11 van de Wob is het bezwaar, voor zover gericht tegen de weigering om de eerder in een procedure bij de Afdeling verstrekte stukken openbaar te maken, gegrond. Het Wob-verzoek moet voor wat betreft deze stukken worden ingewilligd. De feitelijke verstrekking van deze documenten kan, nu deze stukken al in het bezit zijn van eiser, achterwege worden gelaten. Verweerder is op grond van de Wob niet gehouden tot het overleggen van een inventarisatielijst dan wel het anderszins inzichtelijk maken welke in voornoemde procedure bij de Afdeling overgelegde stukken onder de reikwijdte van eisers verzoek vallen.
4.6.
Door eiser wordt ook niet betwist dat verweerder in het kader van een Wob-verzoek van zijn echtgenote al een aantal stukken heeft openbaar gemaakt. Dit betekent dat die gegevens thans voor een ieder openbaar zijn. Dat dit eerdere Wob-verzoek niet door eiser is ingediend doet daar niet aan af. Het onderhavige verzoek van eiser dient, voor zover dat ziet op verstrekking van die gegevens, daarom te worden aangemerkt als een verzoek om het verrichten van een feitelijke handeling en niet als een aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Awb. De reactie op dat verzoek is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Dat betekent dat hiertegen geen bezwaar open stond.
4.7.
Verweerder heeft aangegeven dat er naast de al aan eiser verstrekte dan wel openbaar gemaakte documenten, geen andere stukken zijn aangetroffen die onder de reikwijdte van eisers Wob-verzoek vallen. Hoewel verweerder ter zitting niet de exacte zoektermen heeft kunnen aangeven waarop hij heeft gezocht, stelt verweerder wel te hebben gezocht op meer dan alleen het riool. Dat verweerder zich heeft beperkt tot het zoeken naar stukken die zien op de rioolaansluiting acht de rechtbank ook niet aannemelijk. Hiertoe is van belang dat bij besluit van 29 juli 2016 stukken aangaande de bouwvergunning openbaar zijn gemaakt. Daarnaast zijn er al vele (gerechtelijke) procedures gevoerd tussen eiser en verweerder over de rioolaansluiting en handhaving en zijn er tijdens één van deze procedures bij de Afdeling drie dozen vol stukken overgelegd. De rechtbank acht het dan ook niet ongeloofwaardig dat verweerder niet meer stukken heeft aangetroffen. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1583) is het dan aan eiser om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. Daar is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De enkele mededeling van eiser ter zitting dat hij vanuit een arbitrageprocedure tegen de projectontwikkelaar bekend is met andere stukken, waaronder een lijst van gemeenteambtenaren die contact hebben gehad met derden over eisers woning, is hiertoe onvoldoende. Eiser heeft niet onderbouwd dat verweerder deze lijst in het bezit moet hebben. Datzelfde geldt voor eventuele andere stukken. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het op de weg van eiser had gelegen in zijn verzoek de genoemde lijst met gemeenteambtenaren die externe contacten over de woning hebben gehad aan zijn verzoek toe te voegen. Eiser weigert echter zijn Wob-verzoek nader te specificeren zodat verweerder niet met meer en meer specifieke zoektermen kan zoeken.
4.8.
Gelet op het voorgaande is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 3 juni 2019 voor zover gericht tegen de reeds bij besluit van 29 juli 2016 bekende gemaakte stukken, niet-ontvankelijk.
Het bezwaar van eiser voor zover dit ziet op de tijdens een procedure bij de Afdeling als zaakstukken verstrekte documenten is gegrond. Het wob-verzoek van eiser wordt voor wat betreft deze stukken toegewezen, met dien verstande dat nu eiser al in het bezit is van deze stukken verweerder niet tot feitelijke verstrekking van deze stukken hoeft over te gaan.
De eindconclusie is dat het bezwaar van eiser deels niet-ontvankelijk is en deels gegrond met dien verstande dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt en er geen nadere stukken moeten worden overgelegd.
5. Van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, hetgeen in dit geval inhoudt het wob-verzoek van eiser niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de reeds bij besluit van 29 juli 2016 bekende gemaakte stukken en gegrond is voor zover betrekking heeft op de documenten die in de procedure bij de Afdeling met zaaknummer 201707941/1/A1 zijn verstrekt. Van andere documenten die onder het wob-verzoek vallen is niet gebleken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 september 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.