ECLI:NL:RBROT:2021:8954

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldeisers en schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die voor 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard en in het bezit is van een invalidenkaart, heeft een verzoek ingediend om één van zijn schuldeisers, GGN Mastering Credit, te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoeker 3,33% van zijn totale schuldenlast van € 49.551,14 aan zijn concurrente schuldeisers zou betalen, wat door de Kredietbank Rotterdam is getoetst en goedgekeurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zeventien van de achttien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, maar GGN Mastering Credit heeft geweigerd. In haar verweerschrift heeft deze schuldeiser aangegeven dat het aangeboden bedrag te laag is en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van GGN Mastering Credit, vooral gezien het feit dat de aangeboden regeling een snellere en meer haalbare oplossing biedt dan de wettelijke schuldsaneringsregeling.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en GGN Mastering Credit te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is GGN Mastering Credit veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. Dit vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 16 augustus 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 22 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [naam schuldeiser] , vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit (hierna: [naam schuldeiser] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
GGN Mastering Credit heeft namens [naam schuldeiser] op 4 augustus 2021 een verweerschrift aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting van 9 augustus 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [naam 1] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer L.M. Harthoorn , werkzaam bij Bilancio Budget B.V. (hierna:
beschermingsbewindvoerder);
- [naam 2] , woonbegeleider.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift achttien schuldeisers met twintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 49.551,14 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 4 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,33% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 6.732,35 op verzoeker, welke 13,6 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [naam schuldeiser] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Daarnaast is
de aangeboden regeling onvoldoende onderbouwd. Tevens is [naam schuldeiser] voor haar levensonderhoud in grote mate afhankelijk van de aflossing van haar vordering. Doordat de vordering tot op heden onbetaald is gebleven kan [naam schuldeiser] nauwelijks rondkomen en zijn er schulden ontstaan.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 13,6 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeventien van de achttien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Hij ontvangt een Participatiewet-uitkering. Verzoeker is voor 80-100 % arbeidsongeschikt verklaard en in het bezit van een invalidenkaart. Verzoeker is door de gemeente van 12 november 2019 tot 11 november 2021 vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Daarnaast heeft verzoeker last van dyslexie en chronische pijnklachten. Er is sprake van een WMO-arrangement tot 28 april 2024 dat wordt uitgevoerd door Stichting Pameijer. De overige ondersteuning van verzoeker bestaat onder meer uit beschermingsbewind en maatschappelijk werk, die hem bijstaan op diverse leefgebieden. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.