ECLI:NL:RBROT:2021:8951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/763 en FT EA 21/764
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord en schuldbemiddeling in faillissementszaak met gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft verzoeker op 21 juni 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek is gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling en betreft een situatie waarin de gemeente Rotterdam, afdeling Werk & Inkomen, weigerde mee te werken aan de schuldregeling. De rechtbank heeft op 6 september 2021 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 30 augustus 2021 was de gemeente Rotterdam niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Verzoeker heeft elf schuldeisers, met een totale vordering van € 28.456,84, en heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 10,503% aan de preferente en 5,251% aan de concurrente schuldeisers. De gemeente Rotterdam heeft echter geweigerd in te stemmen met de regeling voor twee vorderingen, die samen € 3.227,82 bedragen, op basis van artikel 60c van de Participatiewet, omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig zou hebben nagekomen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de gemeente Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat tien van de elf schuldeisers akkoord waren gegaan. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker toegewezen en de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en griffier S. Caciano.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 6 september 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 21 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om één schuldeiser, te weten: de gemeente Rotterdam, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 30 augustus 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer [verzoeker] , verzoeker;
  • mevrouw [naam persoon] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers, die in totaal vier preferente en negen concurrente vorderingen op verzoeker hebben. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 28.456,84 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 26 februari 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,37 % aan de preferente schuldeisers en 5,185 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Dit percentage was destijds gebaseerd op een (hogere) schuldenlast van € 28.671,92. Uitgaande van de schuldenlast van € 28.456,84 is het uitkeringspercentage verhoogd naar 10,503 % aan de preferente schuldeisers en 5,251 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering en op basis van zijn parttime dienstbetrekking. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij solliciteert naar een (fulltime) baan en dat hij daarbij hulp krijgt vanuit de gemeente Rotterdam. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier wat betreft twee vorderingen niet mee in (voor de overige vorderingen die zij op verzoeker heeft, heeft de gemeente Rotterdam wel ingestemd met de aangeboden regeling). Het gaat voor die twee vorderingen samen om een bedrag van € 3.389,47. Uit haar verweerschrift blijkt dat één van de twee vorderingen inmiddels is gedaald van € 531,28 naar € 369,63, waardoor de twee vorderingen samen thans nog € 3.227,82 bedragen. Dat betreft 11,4 % van de totale schuldenlast.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken aan een schuldregeling tegen finale kwijting.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, en mede gelet op artikel 60c Pw, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam, waarmee zij weigert in te stemmen, een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 11,4 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De gemeente Rotterdam is de enige weigerende schuldeiser.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
Uit de aanbiedingsbrief is gebleken dat de schulden van verzoeker zijn ontstaan in de periode dat verzoeker dakloos is geraakt. Destijds kampte verzoeker met depressie en was sprake van verslavingsproblematiek. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat het thans beter met hem gaat. Dankzij goede hulpverlening woont hij nu volledig zelfstandig. Verzoeker heeft voorts te kennen gegeven dat het hem tot op heden niet is gelukt om bij zijn huidige werkgever – verzoeker werkt parttime bij een broodjeszaak en wordt maandelijks vanuit de bijstand aangevuld – zijn werkuren uit te breiden. Verder heeft verzoeker aangegeven dat hij graag tot een oplossing van zijn schulden wenst te komen en dat hij om die reden met behulp van de gemeente Rotterdam, door middel van het traject ‘de Rotterdamse banenmarkt’, solliciteert naar een (fulltime) baan. Met een baan waarbij hij meer uren werkt zal hij waarschijnlijk meer inkomsten kunnen genereren, waardoor zijn afloscapaciteit zal stijgen. Schuldhulpverlening heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij, naast de gemeente Rotterdam afdeling Werk en Inkomen, erop zal toezien dat verzoeker zich aan zijn inspanningsplicht houdt. Gezien het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verzoeker zijn schuldeisers het maximale heeft aangeboden.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Ook is aannemelijk geworden dat er voldoende toezicht gehouden wordt op het nakomen van de verplichtingen door verzoeker in het minnelijk traject, waaronder ook de sollicitatieverplichting.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 september 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.