In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Van Vliet Bouw en Advies B.V. (eiseres) en twee gedaagden, waarvan de eerste een besloten vennootschap is en de tweede een natuurlijke persoon. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 22.529,32 aan hoofdsom en € 1.000,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede wettelijke handelsrente over openstaande facturen. De vordering was gebaseerd op werkzaamheden die door Van Vliet zijn verricht na een brand in het pand van gedaagde 1, waarbij stempels zijn geplaatst ter voorkoming van instortingsgevaar.
De procedure begon met een dagvaarding op 2 februari 2021, gevolgd door verschillende processtukken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst was, maar dat er wel een mondelinge overeenkomst tot stand was gekomen tussen Van Vliet en gedaagde 1. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde 1 als contractspartij moet worden aangemerkt en dat gedaagde 2 niet aansprakelijk is voor de vordering, omdat hij handelde in zijn hoedanigheid als bestuurder van gedaagde 1.
De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat Van Vliet recht heeft op een redelijke vergoeding voor het plaatsen van de stempels, maar dat de vordering voor de huur van de stempels en andere werkzaamheden niet voldoende onderbouwd was. De zaak is aangehouden voor een mondelinge behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun stellingen nader toe te lichten en mogelijk tot een schikking te komen. De mondelinge behandeling is gepland voor een nader te bepalen datum.