ECLI:NL:RBROT:2021:892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/3180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd gekregen wegens het aantreffen van een hennepkwekerij op zijn BRP-adres. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van het primaire besluit en dat hij zijn bezwaar tijdig had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden. De rechtbank overwoog dat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichting om zich in te schrijven op zijn nieuwe verblijfplaats na de sluiting van zijn woning. Hierdoor was het voor de verweerder mogelijk om het primaire besluit naar het laatst bekende adres van eiser te sturen, wat op de juiste wijze was gebeurd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en verklaarde het beroep van eiser kennelijk ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3180
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2021 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. P.M. Iwema,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.W. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd.
Bij besluit van 6 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser bij aangetekende brief van 16 juni 2014 een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd. Op 13 mei 2019 heeft verweerder een aanmaning gestuurd omdat eiser de boete niet heeft voldaan.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift heeft gediend en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het besluit is op de juiste wijze bekend gemaakt. Het is gestuurd naar het adres waar eiser ten tijde van de verzending in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Rotterdam stond ingeschreven. Dat eiser feitelijk niet op dit adres verbleef, komt voor zijn rekening en risico.
3. Eiser voert aan dat hij niet op de hoogte was van het primaire besluit. De boete werd opgelegd wegens het aantreffen van een hennepkwekerij op het BRP-adres van eiser, maar eiser had op 17 of 18 juni geen toegang meer tot de woning omdat verweerder hem de toegang had ontzegd. Hij heeft voor het eerst van het primaire besluit vernomen toen hij bij brief van 13 mei 2019 een aanmaning ontving en hij heeft zijn bezwaar binnen zes weken na deze datum ingediend. Verder voert eiser aan dat op de bijlage bij het primaire besluit als oorspronkelijke bezorgdatum 18 juni 2014 staat vermeld. Ook betwist eiser de verzending van het primaire besluit omdat op de bijlage ‘Gewicht 1 g’ staat.
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.1.
Uit de stukken blijkt dat bij een controle in de toenmalige woning van eiser op
1 maart 2014 een hennepkwekerij is aangetroffen, die op diezelfde dag is ontmanteld. Vervolgens is de woning, met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, door de burgemeester gesloten. Het primaire besluit is aanzienlijk later genomen. Het lag op de weg van eiser om zich na de woningsluiting op zijn nieuwe verblijfplaats in de BRP in te schrijven of anderszins aan verweerder te laten weten op welk adres hij verbleef. Eiser heeft dat nagelaten. Verweerder mocht het primaire besluit daarom aan het laatst bekende adres toesturen. Het primaire besluit is, blijkens het overgelegde verzendbewijs, aangetekend verzonden naar het adres [adres] . Niet in geschil is dat eiser destijds op dat adres stond ingeschreven in de BRP. Daarmee heeft verweerder het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Op het door verweerder overgelegde verzendbewijs staat als “oorspronkelijke bezorgdatum” 18 juni 2014 vermeld en staat, anders dan op de print van MijnPakket, als gewicht van het poststuk 10 gr. vermeld. In het midden kan blijven of verweerder het primaire besluit op 16 juni 2014 of 17 juni 2014 ter bezorging aan PostNL heeft aangeboden. In beide gevallen staat immers vast dat het bezwaarschrift ruimschoots buiten de bezwaartermijn is ingediend.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat het primaire besluit is verzonden naar een woning waar eiser geen toegang meer toe had, is het gevolg van het feit dat hij zich niet na de woningsluiting op zijn nieuwe verblijfplaats in de BRP heeft ingeschreven of anderszins aan verweerder heeft laten weten op welk adres hij verbleef. De consequenties daarvan komen voor rekening van eiser.
6. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 februari 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.