Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[handelsnaam],
1..Het verloop van de procedure
2..De vordering en het verweer
3..De beoordeling
4..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2021, is een kort geding aan de orde waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Harmanci, vordert dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. drs. P.A. Visser, wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 11.912,-. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, die betrekking heeft op verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning. Eiser heeft gedaagde op 5 april 2021 in gebreke gesteld en vordert nu terugbetaling van het reeds betaalde bedrag, omdat gedaagde zijn werkzaamheden heeft opgeschort en schade heeft veroorzaakt.
De procedure is gestart met een dagvaarding op 21 juni 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 juli 2021 via een beeldverbinding. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de pleitnota's. De kantonrechter overweegt dat voor toewijzing van de vordering in kort geding vereist is dat het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en dat er sprake is van onverwijlde spoed.
De kantonrechter concludeert dat eiser onvoldoende feiten heeft aangedragen om te onderbouwen dat gedaagde tekort is geschoten en dat de vordering niet kan worden toegewezen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, vastgesteld op € 498,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten.