ECLI:NL:RBROT:2021:8904

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
9120875 CV EXPL 21-11910
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van goederen na beëindiging geregistreerd partnerschap met betrekking tot lening en onderhoudskosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen die een geregistreerd partnerschap hebben beëindigd. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.H.J.W. de Brouwer, vordert onder andere de vernietiging van een eerdere verdeling van goederen, die volgens hem benadeling van meer dan een kwart met zich meebracht. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. S.J. Nijssen, heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

De procedure is gestart met een dagvaarding op 20 april 2020, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 2 maart 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een convenant is gesloten bij de beëindiging van het partnerschap, waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van goederen, waaronder een vakantiechalet en de bijbehorende lening. De eiser stelt dat hij gedwaald heeft over de hoogte van de lening en dat hij daardoor benadeeld is.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij voor meer dan een kwart is benadeeld. De vordering tot vernietiging van de verdeling is afgewezen. Wel is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 891,61 aan de eiser voor noodzakelijke onderhoudskosten, met wettelijke rente. In reconventie heeft de gedaagde een vordering ingesteld die is toegewezen, waarbij de eiser is veroordeeld tot betaling van € 4.182,- aan de gedaagde, eveneens met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide vorderingen voortvloeien uit het geregistreerd partnerschap.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9120875 CV EXPL 21-11910
uitspraak: 3 september 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S.J. Nijssen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 april 2020 met producties;
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met een productie;
de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging eis, met producties;
aanvullende productie van [gedaagde],
aanvullende productie van [eiser],
aanvullende productie van [eiser];
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 maart 2021;
de verwijzing door de rechtbank Rotterdam (team handel en haven) naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Rotterdam;
het tussenvonnis van de kantonrechter waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021;
de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde].
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten in conventie en in reconventie

2.1
Tussen partijen heeft een geregistreerd partnerschap bestaan. Bij beëindiging van dit partnerschap hebben partijen de gevolgen hiervan geregeld in een convenant.
2.2
In het convenant staat – voor zover van belang – vermeld onder “NEMEN IN AANMERKING”:
“Voor zover in het convenant vaststellingen zijn opgenomen, die dienen ter beëindiging en / of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet (artikel 7:900 BW). Dit zal slechts dan het geval zijn wanneer zulks uitdrukkelijk wordt vermeld.”
2.3
In het convenant zijn – voor zover van belang – de volgende artikelen opgenomen:
Artikel 3.13:

Voor het restant van de periode bedoeld in art. 3.12 en totdat de woning in [plaatsnaam 1] aan de man notarieel is geleverd zijn partijen overeengekomen dat:
(…)

de noodzakelijke onderhoudslasten door partijen bij helfte worden gedragen en bij helfte voor hun rekening worden genomen.”
Artikel 5.11:
"
Tot de goederengemeenschap behoort een vakantiechalet in [plaatsnaam 2] met inboedel. Het betreft een roerende zaak. Partijen stellen de waarde van het chalet en de inboedel op € 25.000,00. Dit is een vaststellingsovereenkomst. Aan het chalet is een lening verbonden door partijen gesloten met de vader van de man. Het nog af te lossen bedrag bedraagt € 2.000,00."
Artikel 5.14:
"De restschuld ad € 2.000,00 ter zake van de lening aan de vader van de man wordt door de man overgenomen en derhalve door hem gedragen en voor zijn rekening genomen. Ten titel van overbedeling dient de vrouw aan de man te vergoeden c.q. met hem te verrekenen een bedrag ad € 1.000,00. Dit is een vaststellingsovereenkomst. Partijen komen overeen dat de vergoeding c.q. de verrekening plaats vindt bij gelegenheid van de notariële levering van de woning in [plaatsnaam 1] aan de man."
Artikel 5.15:
"Tot de gemeenschap van goederen behoren certificaten op naam van de man bij Ezwim, de
werkgever van de man. De waarde bedraagt ongeveer € 10.000,00. Partijen komen primair overeen dat de helft van de certificaten op naam worden gezet van de vrouw en, indien dat niet tot de mogelijkheden behoort, subsidiair, dat de man de helft van de waarde van de certificaten,
uitgaande van de waardepeildatum 1 januari 2018 ten titel van overbedeling aan de vrouw zal
uitkeren. De man draagt er zorg voor dat vorengaande binnen drie maanden na ondertekeningen door partijen van dit convenant is gerealiseerd."
Artikel 6.1:
“Onder verrekeningen van alle in dit convenant opgenomen overbedelingen, dient de man per saldo in totaal € 8.062,40 ten titel van overbedeling aan de vrouw te vergoeden. Deze vergoeding vindt plaats bij gelegenheid van de notariële levering bedoeld in art. 3.2, waarna geen der partijen meer is overbedeeld. Dit is een vaststellingsovereenkomst."

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de bij beschikking d.d. 26 maart 2018 bekrachtigde verdeling vernietigbaar is wegens benadeling van [eiser] voor meer dan een kwart;
II. de verdeling vast te stellen conform het in het lichaam van de inleidende dagvaarding beschreven voorstel van [eiser], althans door de rechtbank vast te stellen op een in goede justitie vast te stellen wijze;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag ad € 1.971,14 terzake van overbedeling aan [gedaagde], te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele vergoeding;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap, meer specifiek ten aanzien van de lening verbonden aan het vakantiechalet, met als gevolg dat hij voor meer dan een kwart is benadeeld. Op basis daarvan vordert [eiser] vernietiging van de bepalingen die zien op de verdeling van het vakantiechalet. Daarnaast volgt uit artikel 3.13 van het convenant dat de noodzakelijke onderhoudslasten door partijen bij helfte worden gedragen en bij helfte voor hun rekening worden genomen totdat de woning notarieel is geleverd aan [eiser]. [eiser] heeft in totaal aan noodzakelijke onderhoudskosten € 1.783,21 betaald. [gedaagde] is daarom nog € 891,61 aan [eiser] verschuldigd. [eiser] verzoekt de verdeling opnieuw vast te stellen. Op basis van die nieuwe verdeling zoals beschreven in de dagvaarding moet [gedaagde] nog € 1.971,14 aan [eiser] betalen.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[eiseres] vordert in reconventie dat [verweerder] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.182,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat [verweerder] de waarde van de certificaten op zijn bankrekening heeft ontvangen, met daarbij [verweerder] te veroordelen in de proceskosten dan wel deze proceskosten tussen partijen te compenseren.
4.2
[verweerder] vordert nakoming van hetgeen tussen partijen is overeengekomen in artikel 5.15 van het convenant. [verweerder] moet aan [eiseres] op basis van dit artikel een bedrag van € 4.182,- betalen.
4.3
[verweerder] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie zal de kantonrechter deze gezamenlijk behandelen.
Lening chalet
5.2
In het convenant zijn onder meer afspraken gemaakt over het chalet en de daaraan verbonden lening. Deze lening is tussen partijen afgesloten met de vader van [eiser]. De oorspronkelijke lening bedroeg € 20.000,-. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij ten tijde van de verdeling van de gemeenschap gedwaald heeft over de hoogte van de resterende lening, in die zin dat het af te lossen bedrag niet € 2.000,- maar € 10.228,- bedroeg.
Dwaling
5.3
Op dwaling ten aanzien van de verdeling is uitsluitend artikel 3:196 BW van toepassing. Dit artikel geldt als lex specialis ten opzichte van de regeling van artikel 6:228 BW. Dit betekent dat de artikelen 6:228 tot en met 6:230 BW niet van toepassing zijn. In artikel 3:196 lid 1 BW is bepaald dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer te verdelen goederen of schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde op grond van artikel 3:196 lid 2 BW vermoed omtrent de waarde van één of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald. Een verdeling is niet op grond van dwaling vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard, aldus lid 4 van artikel 3:196 BW.
Benadeling
5.4
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een verklaring van de accountant d.d. 18 oktober 2019 overgelegd. Daarin staat:
“Onze client, [naam] (…) heeft in oktober 2014 een lening verstrekt van € 20.000 aan zijn zoon, [eiser]. Tot en met 2017 is er € 9.772 afgelost op de lening. Per 1 januari 2018 had [naam] derhalve nog € 10.228 te vorderen van zijn zoon, [eiser].”Daarnaast heeft [eiser] een aantal bankafschriften overgelegd daterend van 14 oktober 2018 tot en met 29 mei 2019. Daaruit blijkt volgens [eiser] dat hij in totaal € 11.600,- bij zijn vader heeft afgelost. [gedaagde] betwist de verklaring van de accountant en dat de aflossingen zagen op de lening verbonden aan het chalet. Zij heeft over de bankafschriften aangevoerd dat deze niet specifiek vermelden dat de bedragen die zijn afgelost zagen op de lening verbonden aan het chalet. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. De stelling van [eiser] wordt aldus door [gedaagde] betwist. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling voorts aangegeven dat hij meerdere leningen bij zijn vader had lopen, zodat de bedragen die zijn afgelost mogelijk ook op een andere lening zouden kunnen zien. Voor zover al kan worden vastgesteld dat de verklaring van de accountant juist is en [eiser] voor meer dan een kwart is benadeeld geldt het volgende.
Vaststellingsovereenkomst
5.5
[gedaagde] stelt dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst, waardoor [eiser] geen beroep kan doen op dwaling. Artikel 7:900 BW bepaalt dat een vaststellingsovereenkomst een overeenkomst is die is gericht op beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Partijen hebben aan het begin van het convenant opgenomen wanneer sprake is van een vaststellingsovereenkomst en dat dit alleen het geval is wanneer dit uitdrukkelijk wordt vermeld. Op enkele plaatsen (waaronder in artikel 5.14) hebben zij nadrukkelijk opgenomen dat de betreffende artikelen een vaststellingsovereenkomst betreffen.
5.6
De kantonrechter stelt voorop dat in beginsel ten aanzien van een vaststellingsovereenkomst
in de zin van artikel 7:900 BW geen beroep kan worden gedaan op dwaling ter zake van hetgeen waarover werd getwist of onzekerheid bestond. Ter beëindiging van dat geschil of die onzekerheid is immers juist een vaststellingsovereenkomst gesloten. Een beroep op dwaling is wel mogelijk als het zou gaan om een zekerheid die in een vaststellingsovereenkomst tot uitgangspunt is genomen, als die zekerheid achteraf onjuist blijkt te zijn.
5.7
[eiser] stelt zich op het standpunt dat partijen ter zake de lening geen vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en dat het restantdeel van de lening een zekerheid betrof waar geen discussie over bestond. Dit wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Uit het convenant blijkt dat partijen expliciet hebben bepaald dat artikel 5.14 een vaststellingsovereenkomst is. De kantonrechter leidt hieruit af dat partijen hun rechtsverhouding bindend hebben vastgelegd en daarbij de lening op € 2.000,- hebben vastgesteld. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat het restant van de lening voor partijen een zekerheid betrof, die achteraf onjuist bleek te zijn. Hij stelt weliswaar dat zijn vader verkeerde informatie aan hem heeft doorgegeven, maar dit wordt door [gedaagde] betwist. [eiser] heeft nagelaten zijn stelling nader te onderbouwen door bijvoorbeeld een verklaring van zijn vader in het geding te brengen. Evenmin heeft hij andere stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat partijen het restantbedrag van de lening als zekerheid tot uitganspunt hebben genomen. Het voorgaande betekent dat [eiser] geen beroep op dwaling toekomt. De vorderingen onder I. en II. worden afgewezen.
Noodzakelijke onderhoudskosten
5.8
[eiser] stelt dat [gedaagde] hem op basis van het convenant een bedrag van € 891,61 voor onderhoudskosten moet betalen. Dit wordt door [gedaagde] niet betwist. Naar de kantonrechter begrijpt stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het onder de gegeven omstandigheden niet redelijk is om deze kosten bij haar in rekening te brengen, omdat [eiser] geen overleg met haar zou hebben gehad over deze kosten. Voor zover dat al juist is, ontslaat dit [gedaagde] niet van haar betalingsverplichting richting [eiser]. Dat de kosten absurd hoog zijn of dat [eiser] de kosten bij de verzekering had kunnen aanbrengen is niet gebleken en ontslaat [gedaagde] evenmin van haar betalingsverplichting. Dit geldt eveneens voor het feit dat de overdracht van de woning langer heeft geduurd dan gepland. De vordering ten aanzien van de onderhoudskosten wordt gelet op het voorgaande toegewezen. De wettelijke rente hierover wordt als gegrond op de wet en niet weersproken eveneens toegewezen.
Certificaten
5.9
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] op basis van artikel 5.15 van het convenant de helft van de waarde van de certificaten moet vergoeden. De totale waarde van de certificaten bedraagt € 8.364,- Volgens [gedaagde] heeft zij recht op de helft van dat bedrag, zijnde een bedrag van € 4.182,-. Voorgaande wordt door [eiser] niet betwist. [eiser] voert echter aan dat hij reeds een voorschot heeft overgemaakt van € 1.000,-. Voor de certificaten is [eiser] daarom nog een bedrag verschuldigd van € 3.182,-. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat hij € 1.000,- naar [gedaagde] heeft overgemaakt. De omschrijving bij de overboeking luidt: “
Resterende bedrag van aanvulling E1000”. [gedaagde] betwist niet dat zij een bedrag van € 1.000,- heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] was dit een extra bedrag in verband met de inboedel en heeft dit niets te maken met de certificaten. [eiser], op wie de bewijslast rust, heeft gelet hierop zijn standpunt op dit punt onvoldoende onderbouwd. Uit de omschrijving van het bankafschrift kan bovendien niet worden afgeleid dat het bedrag een voorschot was op de certificaten. Evenmin blijkt dit uit de gevoerde correspondentie tussen partijen hierover. De vordering van [gedaagde] in reconventie wordt toegewezen. De wettelijke rente hierover wordt als niet weersproken eveneens toegewezen.
5.1
Nu zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie voortvloeit uit het geregistreerd partnerschap van partijen, zullen de proceskosten in beide procedures worden gecompenseerd.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 891,61 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie:
veroordeelt [verweerder] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.182,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum dat [verweerder] de uitbetaling van de waarde van de certificaten heeft ontvangen tot aan de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636