ECLI:NL:RBROT:2021:8903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
9061866 CV EXPL 21-8348
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling in het kader van Tikkie-fraude

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling. De procedure begon met een dagvaarding op 24 februari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 juni 2021. Eiseres, die een duikbril te koop had aangeboden op Marktplaats, werd benaderd door een geïnteresseerde die haar vroeg een Tikkie te sturen. In plaats van de afgesproken € 0,10, werd er echter een bedrag van € 4.567,89 van haar rekening overgemaakt naar de rekening van gedaagde. Eiseres deed aangifte van oplichting en vorderde in deze procedure terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

Gedaagde heeft betwist dat hij het geld heeft ontvangen en stelt dat hij ook slachtoffer is van fraude. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen rechtsgrond was voor de betaling aan gedaagde, waardoor hij op grond van artikel 6:203 BW verplicht is het bedrag terug te betalen. De kantonrechter heeft gedaagde de kans gegeven om zijn standpunt verder te onderbouwen met bewijsstukken, zoals bankafschriften en correspondentie met de bank. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een akte door gedaagde, waarbij hij zijn uitleg en bewijsstukken moet aanleveren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9061866 CV EXPL 21-8348
uitspraak: 16 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 24 februari 2021 met bijlagen;
de conclusie van antwoord met bijlagen;
het tussenvonnis van 19 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2021 plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Op 19 januari 2020 meldde zich op Marktplaats een geïnteresseerde, onder de naam ‘ [naam 1] ’, voor de advertentie van de duikbril van [eiseres] . [eiseres] gaf via de chatfunctie van Marktplaats aan dat de duikbril nog steeds te koop was.
2.2
De geïnteresseerde verzocht [eiseres] een Tikkie te sturen van € 0,10. Partijen hebben de correspondentie verder gevoerd via WhatsApp. Omdat [eiseres] niet met Tikkie bekend was, heeft de geïnteresseerde een Tikkie naar [eiseres] gestuurd. Via de Tikkie werd [eiseres] doorgeleid naar haar bankrekening bij de Triodos Bank Nederland.
2.3
Op diezelfde dag bleek later driemaal € 5.000,- van de spaarrekening naar de betaalrekening van [eiseres] te zijn overgeboekt. Vanaf de betaalrekening van [eiseres] zijn diverse bedragen naar verschillende rekeningnummers van de ING Bank en Rabobank overgeboekt.
2.4
[eiseres] heeft op 23 januari 2020 aangifte gedaan van oplichting. Verder heeft [eiseres] melding gedaan bij Marktplaats, Tikkie en de fraudehelpdesk van de ING Bank en Rabobank.
2.5
Op 21 april 2020 heeft de ING Bank € 12,96 teruggestort op de bankrekening van [eiseres] met de omschrijving: “
[bankrekeningnummer] [gedaagde] [adres] – TERUGBOEKING ONRECHTMATIGE OVERBOEKING/ [gedaagde] / [naam 2] / [naam 3]

3..De vordering en het verweer

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 4.554,20 en € 702,30 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.554,20 vanaf 19 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
[eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een onrechtmatige daad, omdat [gedaagde] geld van [eiseres] afhandig heeft gemaakt. [gedaagde] heeft geen recht op dit geld. De schade van [eiseres] komt neer op het bedrag dat [gedaagde] heeft ontvangen (zijnde € 4.567,89) minus het bedrag dat [eiseres] van de ING Bank heeft ontvangen (zijnde € 12,96). Dit resulteert in een bedrag van € 4.554,20. Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat zij de betaling aan [gedaagde] onverschuldigd heeft verricht. De onverschuldigde betaling dient op grond van artikel 6:203 BW terugbetaald te worden. Tot slot maakt [eiseres] aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij stelt dat hij niet de persoon is die het geld heeft weggenomen. Verder heeft hij het weggenomen geld ook nooit in zijn bezit gehad.

4..De beoordeling

4.1
Aan de orde is of [gedaagde] een bedrag van € 4.554,20 aan [eiseres] verschuldigd is.
4.2
[eiseres] stelt dat een bedrag van € 4.567,89 van haar bankrekening is overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] bij de ING Bank. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een kopie van een rekeningafschrift overgelegd. Hieruit blijkt dat op 19 januari 2020 van de bankrekening van [eiseres] overschrijving van een bedrag van € 4.567,89 heeft plaatsgevonden naar het rekeningnummer [bankrekeningnummer] . Dit rekeningnummer staat op naam van [gedaagde] . [gedaagde] heeft niet betwist dat dit zijn rekeningnummer is. Hij heeft slechts in algemene zin aangevoerd dat hij het geld niet heeft ontvangen. [gedaagde] heeft voorts niets aangevoerd ter nadere onderbouwing daarvan, hetgeen, in het licht van het voorgaande, wel op zijn weg gelegen had. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen rekeningafschrift in het geding gebracht waaruit blijkt dat het geld niet op zijn rekening is gestort. Gelet op het voorgaande wordt, als onvoldoende weersproken, vastgesteld dat een bedrag van € 4.567,89 van de bankrekening van [eiseres] naar de bankrekening van [gedaagde] is overgemaakt.
4.3
Door [eiseres] wordt weliswaar gesteld dat [gedaagde] met opzet geld van haar afhandig heeft gemaakt, maar dit wordt door [gedaagde] betwist. De enkele omstandigheid dat het geld op 19 februari 2020 op de bankrekening van [gedaagde] stond betekent echter niet zonder meer dat [gedaagde] daarbij actief betrokken was. Daarom kan evenmin zonder meer worden vastgesteld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Aangezien hierna wordt geoordeeld dat wel sprake is van onverschuldigde betaling, kan verder onbesproken blijven of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.4
Volgens artikel 6:203 BW heeft degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, een vordering uit onverschuldigde betaling op die ander. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag. [eiseres] heeft in haar aangifte verklaard dat zij onder valse voorwendselen werd bewogen tot afgifte van geld. Hiervoor is vastgesteld dat in dat kader een bedrag van € 4.567,89 is overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] . Tussen partijen is niet in geschil dat er geen rechtsgrond was voor de betaling. Dit betekent dat [gedaagde] dit bedrag in beginsel moet terugbetalen aan [eiseres] op grond van artikel 6:203 BW.
4.5
Naar de kantonrechter begrijpt vindt [gedaagde] dat van hem niet verlangd kan worden dat hij het bedrag van € 4.554,20 aan [eiseres] terugbetaalt, omdat ook hij slachtoffer is van fraude. Hij voert daartoe het volgende aan. Op 13 januari 2020 heeft hij een rekening geopend bij de ING Bank om geldzaken te regelen voor zijn kort daarvoor aangekochte woning. De pinpas en pincode van zijn bankrekening heeft hij nooit ontvangen. Met de inlogcodes die bij de ING Bank zijn verstrekt heeft [gedaagde] de ING app geïnstalleerd. Nadat hij op 17 januari 2020 was ingelogd kreeg [gedaagde] sms-meldingen met TAN-codes. [gedaagde] dacht dat de app een storing had en heeft hier verder niet meer naar gekeken. Vervolgens werd hem op 20 januari 2020 verteld dat er fraude is gepleegd met zijn bankrekening. De bankrekening werd diezelfde dag geblokkeerd en de ING Bank zou een onderzoek starten. Na ontvangst van de dagvaarding heeft [gedaagde] aangifte gedaan bij de politie van fraude met zijn bankrekening.
4.6
[gedaagde] heeft weliswaar een begin gemaakt met het uitleggen van wat met zijn bankrekening heeft plaatsgevonden, maar nog niet voldoende en hij heeft zijn standpunt niet met stukken onderbouwd. Mede daarom kan niet worden vastgesteld of [gedaagde] inderdaad niets te verwijten valt. Als [gedaagde] zelf ook slachtoffer is van fraude en hem daarvan niets te verwijten valt, dan valt het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet in te zien dat hij het bedrag zou moeten terugbetalen.
4.7
[gedaagde] krijgt nog één keer de kans om uit te leggen hoe het op de betreffende data met zijn bankrekening is gegaan. Hij wordt in de gelegenheid gesteld een akte te nemen waarin hij in het bijzonder uitlegt:
  • hoe volgens hem een (onbekende) derde toegang tot zijn bankrekening heeft kunnen krijgen;
  • waaruit blijkt dat de bankrekening van [gedaagde] op 20 januari 2020 is geblokkeerd;
  • wat er is gebeurd met het bedrag van € 4.554,20 op zijn bankrekening; en
  • wat de status/uitkomst is van het door ING ingestelde onderzoek naar de fraude met zijn bankrekening.
De kantonrechter verwacht van [gedaagde] dat hij het antwoord op de bovenstaande vragen/punten zoveel mogelijk onderbouwt met stukken, zoals bijvoorbeeld bankafschriften van zijn rekening vanaf 19 januari 2020 t/m 21 april 2020 en alle relevante correspondentie die met de ING Bank over de door hem gestelde blokkade van zijn rekening en fraude met zijn bankrekening heeft plaatsgevonden. [eiseres] mag daarna op de akte van [gedaagde] reageren.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 17 augustus 2021 om 13:30 uurvoor het nemen van een akte door [gedaagde] . Dit betekent dat [gedaagde] schriftelijk mag reageren op hetgeen is vermeld onder punt 4.7. De schriftelijke reactie dient in tweevoud te worden ingestuurd en uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12.00 uur ter griffie te zijn ontvangen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636