ECLI:NL:RBROT:2021:8901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
8928312 CV EXPL 20-45982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming overeenkomst en tussentijdse opzegging in architectencontract

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser [persoon A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [persoon B] in het kader van een geschil over de nakoming van een overeenkomst voor architectonische diensten. De procedure begon met een dagvaarding op 4 december 2020, gevolgd door verschillende conclusies en een tussenvonnis op 12 april 2021. De kern van het geschil betreft de tussentijdse opzegging van de overeenkomst door [persoon A] op 5 augustus 2020, en de vraag of [persoon A] recht heeft op terugbetaling van een bedrag dat hij aan [persoon B] heeft betaald voor niet-uitgevoerde werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst op 30 september 2020 is opgezegd, en dat er geen werkzaamheden zijn verricht tussen 5 augustus en 30 september 2020. De rechter heeft geoordeeld dat [persoon A] recht heeft op terugbetaling van € 2.848,35, omdat hij meer heeft betaald dan hij verschuldigd was op het moment van opzegging. De vordering van [persoon B] in reconventie is afgewezen, en de proceskosten zijn toegewezen aan [persoon A]. De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8928312 CV EXPL 20-45982
uitspraak: 27 augustus 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: J.P. Voorn,
tegen
[persoon B] ,wonende te [woonplaats B] ,
tevens handelende onder de naam [bedrijf B] ,
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. G.T. Poot.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 4 december 2020 met bijlagen;
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met bijlagen;
de conclusie van antwoord in reconventie;
het tussenvonnis van 12 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
nadere bijlagen van [persoon B] .
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
[persoon A] was voornemens zijn woning aan de [adres] Bleiswijk te verbouwen. [persoon A] heeft hiervoor [persoon B] als architect ingeschakeld.
2.2
[persoon B] heeft in opdracht van [persoon A] werkzaamheden verricht. Op de overeenkomst van opdracht is de Consumentenregeling 2013 van toepassing (hierna: “CR 2013”).
2.3
Hierin is voor zover van belang bepaald:
“Artikel 2
ADVIESKOSTEN
(…)
De advieskosten zijn exclusief de kosten die de architect maakt bij de vervulling van de opdracht, waaronder kopieer-, reis- en verblijfkosten. De opdrachtgever vergoedt deze kosten afzonderlijk tenzij partijen anders zijn overeengekomen.”
“Artikel 5
VOORTIJDIGE BEEINDIGING
1
De opdrachtgever kan de opdracht op elk moment opzeggen. (…)”
2
Bij opzegging wordt afgerekend naar de stand van het werk op het moment van de opzegging. De opdrachtgever vergoedt de architect de tot dan toe gemaakte kosten.
3.
Bij opzegging mag de opdrachtgever het tot dan toe vervaardigde ontwerp uitsluitend realiseren na voorafgaande toestemming van de architect. (…)”

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[persoon A] vordert in conventie dat [persoon B] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.524,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 8.713,83 vanaf het moment van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten en nakosten.
3.2
[persoon A] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [persoon A] heeft [persoon B] ingeschakeld voor een verbouwing. Op grond van artikel 5 lid 1 CR 2013 is [persoon A] gerechtigd de opdracht op elk moment op te zeggen, hetgeen [persoon A] op 5 augustus 2020 heeft gedaan. Op grond van artikel 5 lid 2 CR 2013 dient te worden afgerekend naar de stand van het werk op het moment van opzegging. [persoon A] is de advieskosten verschuldigd voor de tot het moment van opzegging uitgevoerde werkzaamheden, zijnde een bedrag van € 8.409,50 inclusief btw. Door [persoon A] is een bedrag van € 17.123,33 inclusief btw voldaan. [persoon B] moet aan [persoon A] een bedrag van € 8.713,83 terugbetalen. Daarnaast is [persoon B] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd neerkomend op € 810,69.
3.3
[persoon B] voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid danwel afwijzing van de vordering met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[persoon B] vordert in reconventie dat [persoon A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
I. een bedrag van € 12.470,14;
II. buitengerechtelijke incassokosten en kosten van de procedure;
III. de volledige kosten van de gemachtigde van [persoon B] ;
IV. de nakosten;
V. een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het moment van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens vordert [persoon B] om [persoon A] een verbod op te leggen om het door hem vervaardigde ontwerp uit te voeren en te (laten) realiseren, zolang [persoon B] daar geen voorafgaande toestemming voor heeft gegeven, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,- voor elke dag na 2 dagen na de datum van het vonnis dat [persoon A] niet voldoet aan het vonnis.
4.2
[persoon B] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Op het moment van opzegging is door [persoon B] 62% van de werkzaamheden verricht en daarnaast meerwerk uitgevoerd. [persoon A] is op het moment van opzegging in totaal nog verschuldigd aan [persoon B] € 12.470,14 inclusief btw.
4.3
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling

5.1
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
Opzegging
5.2
Volgens artikel 5 lid 1 van CR 2013 kan [persoon A] de opdracht op elk moment opzeggen. Bij opzegging wordt volgens artikel 5 lid 2 van CR 2013 afgerekend naar de stand van het werk op het moment van opzegging. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst door [persoon A] is opgezegd. Partijen verschillen van mening wanneer de opzegging heeft plaatsgevonden. [persoon A] stelt dat hij de overeenkomst heeft opgezegd op 5 augustus 2020. De kantonrechter begrijpt uit de brief van de gemachtigde van [persoon A] aan [persoon B] van 30 september 2020 dat opzegging door [persoon A] in ieder geval heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. In het midden kan blijven of eerder dan 30 september 2020 is opgezegd, omdat gesteld noch is gebleken dat er in de periode van 5 augustus 2020 t/m 30 september 2020 werkzaamheden door [persoon B] zijn uitgevoerd.
5.3
[persoon A] stelt dat partijen voor zowel het voorlopig ontwerp (hierna: “VO”) als het definitief ontwerp (hierna: “DO”) een vast bedrag, niet gerelateerd aan de bouwkosten, zijn overeengekomen van € 3.025,- inclusief btw. Dit blijkt volgens [persoon A] voor het VO uit de opdrachtbevestiging van 29 september 2017 (productie 3 van de dagvaarding) en de daaraan voorafgaande communicatie (productie 2 van de dagvaarding). Voor het DO blijkt dit volgens [persoon A] uit de e-mailwisseling tussen partijen van maart 2018 (productie 5 van de dagvaarding). De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Voor het VO wordt in de brief van 29 september 2017 een vast bedrag genoemd van € 2.500,- exclusief btw. In de email van 5 maart 2018 van [persoon B] aan [persoon A] wordt door [persoon B] hierover vermeld: “
Uiteindelijk worden al mijn reeds verrichte werkzaamheden in het voortraject bij het verstrekken van een complete opdracht geheel daarmee verrekend.” Uit productie 5 van de dagvaarding volgt dat partijen de prijs voor het DO voorlopig op € 2.500,- exclusief btw zetten. [persoon B] geeft in zijn email van 8 maart 2018 hierover aan dat dit ruimte biedt “
om later, n.a.v. het uiteindelijk in te dienen ontwerp, het gehele financiële overzicht, met de dan bekende gegevens nader te bepalen.” Op 16 juli 2018 wordt door [persoon B] een bevestiging gegeven voor een complete opdracht. Het honorarium voor de verschillende fases, waaronder het VO en DO, wordt vastgesteld op een percentage van 13% van de bouwsom. De bouwsom wordt door [persoon B] voorlopig vastgesteld op € 150.000,-. In lijn hiermee wordt door [persoon B] op 16 juli 2018 een factuur opgemaakt. De opdrachtbevestiging en de factuur zijn op 17 juli 2018 aan [persoon A] per email toegestuurd. Hiertegen is door [persoon A] niet geprotesteerd. De factuur is door [persoon A] betaald. Gelet op al het voorgaande mocht [persoon B] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [persoon A] akkoord was met een honorarium op basis van een percentage van 13% van een voorlopige bouwsom van € 150.000,-.
5.4
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de bouwsom bij tussentijdse opzegging en afrekening. [persoon A] stelt dat de bouwsom ook bij tussentijdse opzegging op € 150.000,- moet worden vastgesteld. Volgens [persoon B] moet de bouwsom worden vastgesteld naar schatting op dat moment. Dit zou dan neerkomen op een bouwsom van € 250.000,-. [persoon B] voert daartoe aan dat hij op 19 april 2019 aan [persoon A] heeft aangegeven dat de bouwkosten hoger zouden uitvallen. Op 1 mei 2019 is in lijn met de hogere bouwsom een factuur gestuurd, die door [persoon A] deels is betaald. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat de definitieve bouwsom pas bepaald kan worden nadat het werk is afgerond. Van afronding van het werk was op het moment van opzegging nog geen sprake. Tussen partijen zijn geen afspraken gemaakt over tussentijdse declaraties op basis van een verhoging van de bouwsom. Dat [persoon A] een deel van de factuur van 1 mei 2019 heeft betaald, maakt niet dat hij akkoord was met tussentijds declareren op basis van een hogere bouwsom. Door partijen zijn evenmin afspraken gemaakt over een verhoging van de (geschatte) bouwsom in geval van een tussentijdse beëindiging. Omdat er nog geen bouwwerkzaamheden waren uitgevoerd, valt ook niet in te zien waarom de bouwsom bij een tussentijdse opzegging en/of eindafrekening eenzijdig door [persoon B] verhoogd mocht worden. Het standpunt van [persoon B] dient daarom te worden verworpen. Dit betekent dat op het moment van opzegging en eindafrekening wordt uitgegaan van een bouwsom van € 150.000,- exclusief btw.
Berekening honorarium
5.6
Het honorarium wordt gelet op het voorgaande vastgesteld op een percentage van de reeds afgeronde werkzaamheden van 13% van € 150.000,- exclusief btw.
VO
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat het VO is afgerond en 15% van de totale werkzaamheden bedraagt. De kosten voor het VO bedragen
€ 3.539,25,- inclusief btw(15% van 13% van € 150.000,- exclusief btw).
DO
5.6
Tussen partijen is niet in geschil dat het DO is afgerond en 20% van de totale werkzaamheden bedraagt. Dit betekent dat de kosten voor het DO
€ 4.719,- inclusief btwbedragen (20% van 13% van € 150.000 exclusief btw).
Vooroverleg/aanvraag omgevingsvergunning
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de fase vooroverleg/aanvraag omgevingsvergunning is afgerond en 10% van de totale werkzaamheden bedraagt. Dit betekent dat de kosten voor het vooroverleg/aanvraag omgevingsvergunning
€ 2.359,50 inclusief btwbedragen (10% van 13% van € 150.000,- exclusief btw).
Bestektekeningen/principedetaillering
5.8
Naar de kantonrechter begrijpt stelt [persoon B] zich op het standpunt dat 50% van de fase bestektekeningen/principedetaillering zijn verricht. [persoon A] betwist dat er werkzaamheden in deze fase zijn uitgevoerd. Dat er werkzaamheden zijn verricht leidt de kantonrechter af uit de email van 17 juli 2018 van [persoon B] aan [persoon A] . Hierin staat dat [persoon B] de bestek- en bouwtekeningen zal uitwerken die bedoeld zijn om bij de gemeente een omgevingsvergunning te kunnen aanvragen. De inhoud van deze email is door [persoon A] niet betwist. Nu hiervoor is vastgesteld dat de aanvraag omgevingsvergunning is afgerond en naar de kantonrechter begrijpt bestektekeningen daarvoor nodig zijn, kan worden vastgesteld dan in ieder geval een deel van deze fase is afgerond. [persoon A] heeft onvoldoende weersproken dat dit 50% van de werkzaamheden betreft. Tussen partijen is niet in geschil dat de fase bestektekeningen/principedetaillering 20% van de totale overeengekomen werkzaamheden bedraagt. Dit betekent dat de kosten voor de bestektekeningen/principedetaillering
€ 2.359,50 inclusief btwbedragen (50% van 20% van 13% van € 150.000,- exclusief btw).
Werkzaamheden in overige fases
5.9
[persoon B] stelt dat er in totaal 62% van de werkzaamheden is afgerond. Dit wordt door [persoon A] gemotiveerd betwist. [persoon B] heeft zijn standpunt dat er werkzaamheden in de overige fases zijn uitgevoerd onvoldoende onderbouwd. Van [persoon B] had gelet op de gemotiveerde betwisting van [persoon A] mogen worden verwacht dat hij doormiddel van stukken zou aantonen wat hij aan werkzaamheden in de overige fases heeft gedaan. Dit heeft [persoon B] niet gedaan. Zijn standpunt wordt daarom verworpen.
Meerwerk
5.1
[persoon B] stelt dat een bedrag voor extra werkzaamheden “
ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vrijstellingen binnen het vigerende bestemmingsplan” ad € 2.084,- exclusief btw verschuldigd is. Volgens [persoon A] vallen deze kosten onder het totale pakket aan advieskosten en is niet afgesproken dat meerwerk in rekening mag worden gebracht. Door [persoon B] wordt niet gesteld noch onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat meerwerk in rekening mag worden gebracht. Op de mondelinge behandeling heeft hij slechts aangegeven dat het gebruikelijk is om dergelijke kosten in rekening te brengen en dat [persoon A] op de hoogte was van deze werkzaamheden. Dit is onvoldoende. [persoon A] is dit bedrag dus niet verschuldigd.
Forfait
5.11
Op grond van artikel 2 lid 3 CR 2013 moet [persoon A] de kantoorkosten afzonderlijk vergoeden, tenzij anders overeengekomen. [persoon A] stelt dat partijen geen afwijkende afspraken hebben gemaakt. [persoon B] heeft echter meerdere keren een forfait van 10% van het architectenhonorarium in rekening gebracht. [persoon B] verwijst daarbij naar de facturen als overgelegd bij productie 7, 8, 12 en 13 van de dagvaarding. Deze manier van factureren is door [persoon A] tussentijds niet weersproken. Gelet daarop mocht [persoon B] er vanuit gaan dat [persoon A] akkoord was met deze manier van factureren, zodat [persoon B] de kosten niet afzonderlijk in rekening hoefde te brengen. Dit betekent dat [persoon A] een forfait is verschuldigd van 10% van het architectenhonorarium.
Conclusie
5.12
Uit het voorgaande volgt dat [persoon A] op het moment van opzegging aan [persoon B] verschuldigd is een bedrag van € 14.274,98 inclusief btw (€ 12.977,25 + € 1.297,73 (10%) forfait). [persoon A] heeft aan [persoon B] betaald een bedrag van € 17.123,33 inclusief btw. Dit betekent dat [persoon A] € 2.848,35 te veel heeft betaald. [persoon B] wordt veroordeeld dit bedrag aan [persoon A] te betalen. De vordering van [persoon B] in reconventie tot betaling van een geldsom wordt afgewezen.
Wettelijke rente
5.13
[persoon A] stelt dat wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf 4 november 2020. Omdat het gaat om een vordering uit onverschuldigde betaling kan geen wettelijke handelsrente worden toegewezen. De kantonrechter zal in plaats daarvan de wettelijke rente toewijzen en wel vanaf de datum waarop [persoon B] in verzuim is, zijnde 4 november 2020.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.14
[persoon A] maakt aanspraak op een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Op grond daarvan is een bedrag van € 409,84 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
Vordering verbod met dwangsom
5.15
De vordering van [persoon B] tot oplegging van een verbod op het gebruiken van het ontwerp door [persoon A] onder last van een dwangsom wordt afgewezen. Dit verbod volgt reeds uit de tussen partijen gemaakte afspraken. Niet is gesteld of gebleken dat [persoon A] dit verbod schendt of dreigt te schenden. [persoon B] heeft dan ook geen belang bij zijn vordering.
Proceskosten
5.16
Zowel in conventie als reconventie zal [persoon B] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
veroordeelt [persoon B] aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 3.258,19 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.848,35 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 100,89 aan dagvaardingskosten en € 436,- (€ 218,- x 2 punten) aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [persoon B] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan salaris, en een bedrag van € 85,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 218,- (€ 218,- x 2 punten x 0,5) aan salaris voor de gemachtigde;
zowel in conventie als reconventie:
verklaart het vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636