Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
- [naam eiser], voornoemd;
- mr. Mimpen, voornoemd;
- mr. D. de Jong, patroon mr. Mimpen;
- mr. Ris, voornoemd;
- [naam 1], voorzitter WSV,
- [naam 2], vice-voorzitter WSV.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 een mondeling vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [naam eiser] en de vereniging Watersportvereniging Maartensgat (WSV). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Mimpen, vorderde de vernietiging van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin hij had erkend dat WSV rechthebbende was op een strook grond door verjaring. De eiser stelde dat hij was misleid door WSV over de plaatsing van sanitaire voorzieningen op het perceel, wat leidde tot een onjuiste voorstelling van zaken bij het sluiten van de overeenkomst. WSV, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C.J. Ris, betwistte de vordering en stelde dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van dwaling.
Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de eiser in 1997 de eigendom van het perceel had verkregen, maar dat er juridische geschillen waren ontstaan over de eigendom van de grond. De rechtbank had eerder vastgesteld dat WSV de sanitaire voorzieningen in 1992/1993 had geplaatst. De eiser voerde aan dat hij ten onrechte was uitgegaan van een ander jaartal en dat dit zijn vordering tot vernietiging van de overeenkomst rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vaststellingsovereenkomst was gesloten op basis van een onjuiste voorstelling van zaken.
De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eiser tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en de daarmee samenhangende vorderingen tot schadevergoeding en eigendomsoverdracht moesten worden afgewezen. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van WSV, die op € 7.042,00 werden begroot. Het vonnis werd mondeling uitgesproken en de schriftelijke uitwerking zou later worden afgegeven.