Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding namens CTM van 4 september 2020, met producties 1 t/m 9;
- de incidentele conclusie tot zekerheidstelling ex art. 224 Rv namens Sonan;
- de incidentele conclusie van antwoord, met productie 10, namens CTM;
- de akte uitlaten namens Sonan, houdende gewijzigde vordering in het incident, tevens houdende twee producties.
2..De vordering in de hoofdzaak
eigenschade die CTM stelt te hebben geleden bestaat uit de kosten gemoeid met de analyse, advisering en instructie door MTD (Minton, Treharne & Davies Group) en door TMC Marine, en de
overigeschade uit de vordering die de reder van DIVINEGATE op CTM heeft voor de schade, de kosten en verliezen die de reder heeft geleden of nog zal lijden als gevolg van de aflevering van de bunkers door Sonan. Voor die
overigeschade vordert CTM om Sonan te veroordelen tot betaling van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3..Het geschil in het incident
€ 2.076,=, derhalve aan proceskosten in totaal € 7.646,=.
hoogtevan de door Sonan gevorderde zekerheid. Na de wijziging van eis in het incident, is van CTM’s verweer, waar het de proceskosten betreft, alleen nog relevant de stelling dat de procedure niet zo ingewikkeld zal zijn en zoveel proceshandelingen zal vergen als waar Sonan van uit gaat.
vormwaarin zekerheid wordt gevorderd, te weten middels een bankgarantie, omdat de kosten daarvan te hoog zijn in verhouding tot het bedrag waarvoor volgens CTM zekerheid gesteld zou moeten worden.
4..De beoordeling in het incident
mogelijkekosten moet dekken. CTM gaat uit van drie punten. Na de dagvaarding en de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling, dient behoudens het onderhavige incident, te worden uitgegaan van een procesverloop zonder complicaties, zo stelt CTM.
€ 98.000,=. In deze zaak zijn vorderingen ingesteld door CTM van GBP 26.625,= en
SGD 40.540,71, waarmee deze zaak omgerekend en opgeteld een geldswaarde heeft van tussen de € 40.000,= en € 98.000,=. Daarnaast heeft CTM schadevergoeding nader op te maken bij staat gevorderd. Niet, dan wel onvoldoende, is gesteld, noch is de rechtbank anderszins gebleken, dat CTM’s vordering, nadat de schade zal zijn opgemaakt bij staat, de grens van tarief IV zou overschrijden. De vordering valt daarmee, qua geldswaarde, in tarief IV, à € 1.114,= per punt.
€ 163,=, welk bedrag de rechtbank als uitgangpunt zal nemen.
5..De beslissing
6 oktober 2021door middel van het stellen van een bankgarantie af te geven door een Nederlandse bank, dan wel af te geven door een door partijen overeen te komen verzekeraar, zoals hiervoor weergegeven onder 4.15,
20 oktober 2021voor akte uitlating over de vraag of zekerheid is gesteld.