ECLI:NL:RBROT:2021:8862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
C/10/612439 / HA ZA 21-104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake proceskostenzekerheidsincident tussen C Transport Holding Limited en Sonan Bunkers B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een proceskostenzekerheidsincident tussen C Transport Holding Limited (CTM), gevestigd in Monaco, en Sonan Bunkers B.V., gevestigd in Rotterdam. De rechtbank heeft op 8 september 2021 uitspraak gedaan in het incident, waarbij CTM werd veroordeeld om zekerheid te stellen voor de proceskosten en schadevergoeding die Sonan zou kunnen vorderen. Sonan had gevorderd dat CTM zekerheid zou stellen voor een bedrag van € 30.411,=, maar de rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat CTM zekerheid moet stellen voor een bedrag van € 5.680,=, te voldoen door middel van een bankgarantie van een Nederlandse bank.

De procedure begon met een dagvaarding van CTM op 4 september 2020, waarin CTM stelde dat Sonan onrechtmatig had gehandeld door niet de juiste brandstof te leveren voor het motorschip DIVINEGATE. CTM, als tijdbevrachter, was verantwoordelijk voor de levering van brandstof, maar er was geen contractuele relatie tussen CTM en Sonan, waardoor CTM Sonan aansprakelijk stelde op basis van onrechtmatige daad. Sonan voerde in het incident aan dat CTM zekerheid moest stellen voor de proceskosten, omdat CTM in Monaco is gevestigd en geen uitzonderingsgrond van toepassing was.

De rechtbank overwoog dat, aangezien CTM in Monaco is gevestigd, zij verplicht was om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde zekerheid van Sonan niet volledig onderbouwd was en dat de procedure niet zo ingewikkeld zou zijn als Sonan stelde. Uiteindelijk werd de hoogte van de te stellen zekerheid vastgesteld op € 5.680,=, inclusief griffierecht en nakosten. De rechtbank bepaalde dat de zekerheid moest worden gesteld in de vorm van een bankgarantie van een Nederlandse bank, met een termijn van vier weken voor het stellen van deze zekerheid. De kosten van het incident werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/612439 / HA ZA 21-104
Vonnis in incident van 8 september 2021
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
C TRANSPORT HOLDING LIMITED,
gevestigd te Monaco,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Wattel te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SONAN BUNKERS B.V.,
gevestigd te ROTTERDAM,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. C. Almeida te Rotterdam.
Partijen zullen hierna CTM en Sonan genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding namens CTM van 4 september 2020, met producties 1 t/m 9;
  • de incidentele conclusie tot zekerheidstelling ex art. 224 Rv namens Sonan;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met productie 10, namens CTM;
  • de akte uitlaten namens Sonan, houdende gewijzigde vordering in het incident, tevens houdende twee producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
CTM stelt dat Sonan onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld als gevolg waarvan zij schade heeft geleden, voor welke schade Sonan aansprakelijk is. CTM was tijdbevrachter van motorschip DIVINEGATE. Als tijdbevrachter is CTM tegenover de reder van het schip gehouden om voor levering van brandstof (bunkers) te zorgen. Sonan heeft als handelaar/ leverancier van scheepsbrandstoffen niet de juiste VLSFO (very low sulpher fuel oil) geleverd. Tussen CTM en Sonan bestaat geen contractuele verhouding, reden waarom CTM Sonan aanspreekt op grond van onrechtmatige daad. De levering van Sonan vond plaats doordat Sonan de “physical supplier” is van Ocean Energy Ltd, zijnde dat de partij waarmee CTM op 12 september 2019 een overeenkomst is aangegaan tot levering aan boord van de bunkers.
2.2.
De
eigenschade die CTM stelt te hebben geleden bestaat uit de kosten gemoeid met de analyse, advisering en instructie door MTD (Minton, Treharne & Davies Group) en door TMC Marine, en de
overigeschade uit de vordering die de reder van DIVINEGATE op CTM heeft voor de schade, de kosten en verliezen die de reder heeft geleden of nog zal lijden als gevolg van de aflevering van de bunkers door Sonan. Voor die
overigeschade vordert CTM om Sonan te veroordelen tot betaling van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

3..Het geschil in het incident

3.1.
Sonan vordert in het incident dat de rechtbank, bij uitvoerbaar te verklaren vonnis, CTM veroordeelt om ten behoeve van Sonan zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan CTM veroordeeld zou kunnen worden, met veroordeling van CTM in de kosten van dit geding.
Sonan vordert dat zekerheid wordt gesteld voor een bedrag van (uiteindelijk) € 30.411,=, dan wel voor een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, door middel van afgifte van een onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank onder de gebruikelijke voorwaarden.
Sonan voert daartoe - uiteindelijk - het volgende aan. CTM is gevestigd in Monaco en een uitzonderingsgrond als bedoeld in art. 224 lid 2 Rv doet zich niet voor.
Uitgegaan moet worden van liquidatietarief IV, van vijf punten, en van een griffierecht ad
€ 2.076,=, derhalve aan proceskosten in totaal € 7.646,=.
Zekerheid is voorts nodig voor kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid op de voet van art. 6:96 lid 2 aanhef en sub b BW, welke kosten Sonan begroot op € 20.000,=, omdat Sonan een deskundige nodig heeft bij het opstellen van de conclusie van antwoord. Voor rente en nakosten rekent Sonan met een opslag van 10% over het totaal.
3.2.
CTM betwist niet dat de uitzonderingsgronden van art. 224 lid 2 Rv zich niet voordoen.
CTM betwist wel de
hoogtevan de door Sonan gevorderde zekerheid. Na de wijziging van eis in het incident, is van CTM’s verweer, waar het de proceskosten betreft, alleen nog relevant de stelling dat de procedure niet zo ingewikkeld zal zijn en zoveel proceshandelingen zal vergen als waar Sonan van uit gaat.
CTM voert voorts aan dat geen zekerheid gevorderd kan worden voor een schadevergoeding waartoe CTM in reconventie veroordeeld zou kunnen worden, en dus ook niet voor de door Sonan gestelde kosten voor een deskundige die Sonan nodig heeft om de conclusie van antwoord op te stellen.
Voorts geldt dat de opslag van 10 % voor de rente niet onder het bereik van de “cautio judicatum solvi” valt, omdat deze rente geen proceskosten in de zin van artikel 237 Rv betreft.
Daarnaast voert CTM verweer tegen de
vormwaarin zekerheid wordt gevorderd, te weten middels een bankgarantie, omdat de kosten daarvan te hoog zijn in verhouding tot het bedrag waarvoor volgens CTM zekerheid gesteld zou moeten worden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Op de voet van art. 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, verplicht om op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. De strekking van art. 224 Rv is, te voorkomen dat een in het gelijk gestelde gedaagde wordt geconfronteerd met oninbaarheid van een proceskostenveroordeling, als gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging daarvan in het land waar de eiser zijn woonplaats heeft.
4.2.
Het tweede lid van art. 224 Rv bevat een viertal uitzonderlingen op de verplichting tot het stellen van zekerheid.
4.3.
Nu CTM is gevestigd in Monaco en gesteld noch gebleken is dat één van de vier uitzonderingen van art. 224 RV lid 2 Rv zich voordoet, geldt dat CTM verplicht is zekerheid te stellen.
4.4.
De rechtbank zal hierna oordelen over de omvang van de te stellen zekerheid en de wijze waarop zekerheid moet worden gesteld.
procedure minder uitgebreid?
4.5.
Sonan gaat bij de begroting van de proceskosten uit van vijf punten. Zij stelt dat de gevraagde zekerheidstelling alle
mogelijkekosten moet dekken. CTM gaat uit van drie punten. Na de dagvaarding en de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling, dient behoudens het onderhavige incident, te worden uitgegaan van een procesverloop zonder complicaties, zo stelt CTM.
4.6.
De rechtbank overweegt dat Sonan onvoldoende concreet onderbouwd heeft -tegenover de gemotiveerde betwisting door CTM - op grond waarvan in de onderhavige procedure nog deskundigenberichten moeten worden uitgewisseld en of (nadere) aktes moeten worden genomen dan wel een enquête met mogelijke conclusies zullen plaatsvinden. Sonan spreekt van mogelijke kosten en mogelijk meer proceshandelingen maar geeft niet aan waarom daarvan in deze procedure specifiek sprake zou zijn. De rechtbank acht het daarom redelijk bij de begroting vooralsnog uit te gaan van drie punten, en dus van een procesverloop zonder complicaties.
liquidatietarief
4.7.
Partijen zijn het er (uiteindelijk) over eens dat liquidatietarief IV (à € 1.114,= per punt) van toepassing is.
4.8.
Tarief IV geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 40.000,= tot
€ 98.000,=. In deze zaak zijn vorderingen ingesteld door CTM van GBP 26.625,= en
SGD 40.540,71, waarmee deze zaak omgerekend en opgeteld een geldswaarde heeft van tussen de € 40.000,= en € 98.000,=. Daarnaast heeft CTM schadevergoeding nader op te maken bij staat gevorderd. Niet, dan wel onvoldoende, is gesteld, noch is de rechtbank anderszins gebleken, dat CTM’s vordering, nadat de schade zal zijn opgemaakt bij staat, de grens van tarief IV zou overschrijden. De vordering valt daarmee, qua geldswaarde, in tarief IV, à € 1.114,= per punt.
zekerheid met betrekking tot de gestelde schadevergoeding ex art. 6:96 b BW?
4.9.
Sonan stelt dat zij in reconventie schadevergoeding zal vorderen vanwege de kosten die zij zal maken ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Zij zal zich bij het opstellen van de conclusie van antwoord moeten bedienen van (een) deskundige(n) en zij schat de kosten hiervan op € 15.000,= à € 20.000,=. CTM betwist dat de te stellen zekerheid waartoe zij veroordeeld kan worden ook betrekking kan hebben op schadevergoeding waartoe zij in reconventie jegens Sonan veroordeeld kan worden.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de schadevergoeding waarvoor volgens de tekst van art. 224 lid 1 Rv zekerheid gevorderd kan worden, wordt slechts gedoeld op schade die een rechtstreeks gevolg is van het in rechte opkomen van de eiser. Aansprakelijkheid daarvoor zal slechts bij hoge uitzondering bestaan (HR 27 juni 1997, NJ 1997/651). Naar het oordeel van de rechtbank valt onder dergelijke schade, zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, niet, de schade waarvoor in reconventie vergoeding gevorderd wordt. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
rente en nakosten?
4.11.
Voor de rente en nakosten heeft Sonan een opslag van 10 procent op het totaal door haar berekende bedrag gerekend. CMT voert aan dat de gestelde rente geen proceskosten zijn en dat door Sonan gevorderde zekerheid met betrekking tot de nakosten te hoog is en gematigd moeten worden.
4.12.
De rechtbank overweegt dat de door Sonan opgevoerde rente, anders dan de nakosten, niet tot de proceskosten in de zin van art. 237 Rv behoort en dus geen kosten betreft waarvoor zekerheid gesteld moet worden. Voor de nakosten geldt een vast bedrag, waarvan de hoogte mede afhankelijk is van de noodzaak om het vonnis wel of niet te laten betekenen. Wanneer uit wordt gegaan van betaling zonder betekening dan zijn de nakosten
€ 163,=, welk bedrag de rechtbank als uitgangpunt zal nemen.
conclusie
4.13.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande uit op het volgende bedrag aan zekerheidstelling: drie punten maal € 1.147,= per punt (tarief IV), vermeerderd met € 163,= aan nakosten, en vermeerderd met € 2.076,= zijnde het griffierecht dat voor Sonan is vastgesteld. De rechtbank bepaalt het bedrag waarvoor thans genoegzame zekerheid dient te worden gesteld derhalve op € 5.680,=. Nu zekerheid op grond van art. 6:51 lid 2 BW zodanig moet zijn dat de schuldeiser zonder moeite verhaal zal kunnen nemen, is er geen reden tot matiging van dit bedrag.
bankgarantie?
4.14.
Sonan vordert zekerheid in de vorm van een bankgarantie. CMT voert verweer, stellende dat de kosten van een bankgarantie, in verhouding tot het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld, te hoog zijn en dat een garantie van haar verzekeraar of storting van het bedrag op de derdengeldrekening van haar advocaat eveneens zekerheid op betaling biedt. Sonan geeft in haar akte uitlaten aan dat zij niet instemt met storting op de derdengeldrekening van haar advocaat, maar wel kan instemmen met een garantie van een eersteklas verzekeraar die voldoende zekerheid biedt.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. In het handelsverkeer is het gebruikelijk dat de zekerheid wordt gesteld middels een bankgarantie. De rechtbank ziet in dit geval en in hetgeen CMT heeft aangevoerd, geen reden om hiervan af te wijken. De zekerheid dient gesteld te worden door een bankgarantie van een Nederlandse bankinstelling volgens het Rotterdams Garantieformulier in de meest recente versie, dan wel het model van de Nederlandse Vereniging van Banken in de meest recente versie. Indien partijen het alsnog eens kunnen worden over een garantie door een verzekeraar, staat het partijen vrij dit onderling af te spreken. Aan de zekerheidstelling zal een termijn van vier weken worden verbonden.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt CTM, gevestigd te Monaco, op straffe van niet- ontvankelijkheid in de hoofdzaak, tot zekerheidstelling voor een bedrag van € 5.680,= (vijfduizend zeshonderdtachtig euro), ter zake van proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld kan worden, ten behoeve van Sonan, uiterlijk
6 oktober 2021door middel van het stellen van een bankgarantie af te geven door een Nederlandse bank, dan wel af te geven door een door partijen overeen te komen verzekeraar, zoals hiervoor weergegeven onder 4.15,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 oktober 2021voor akte uitlating over de vraag of zekerheid is gesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
3246/ 801/ 638