ECLI:NL:RBROT:2021:8842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
10/101414-21, 10/296050-19 en 10/071439-21 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling voor winkeldiefstal en wapenbezit

Op 6 september 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 12 april 2021 een vuurwapen toonde aan zijn ex-vriendin en zich schuldig maakte aan twee winkeldiefstallen. De verdachte werd aangehouden voor het portiek van de woning van zijn ex-vriendin, waar hij een laptoptas met een vuurwapen en munitie bij zich had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde bedreiging, omdat het tonen van het vuurwapen in de gegeven omstandigheden niet als een bedreiging werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de aangeefster daadwerkelijk had bedreigd, ondanks het tonen van het wapen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan twee winkeldiefstallen, waarbij hij op verschillende data goederen had weggenomen uit winkels. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de ex-vriendin en een locatieverbod voor haar woon- en werkadres. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van de feiten en de risico's die het voorhanden hebben van een vuurwapen met zich meebrengt. De verdachte had een strafblad en er waren rapportages die wezen op een gemiddeld tot hoog risico op herhaling van strafbare feiten. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te begeleiden en te controleren om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/101414-21, 10/296050-19 en 10/071439-21 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 6 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis heeft de rechtbank de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Deze nummering wordt in dit vonnis aangehouden.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde woordelijke bedreiging;
  • bewezenverklaring van het overige onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 24 juni 2021;
  • aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten een contactverbod met mevrouw [naam slachtoffer] en een locatieverbod voor zowel het woonadres van mevrouw [naam slachtoffer] ( [adres slachtoffer] in Rotterdam) als haar werkadres ( [werkadres slachtoffer] in Rotterdam), te bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week per overtreding, met een totale duur van ten hoogste 26 weken en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren;

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster woordelijk heeft bedreigd, zodat hij partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
De verdachte heeft een vuurwapen getoond aan de aangeefster. Overeenkomstig een uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ6585) kan het tonen van een wapen, ook zonder het toevoegen van dreigende woorden, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, opleveren.
Door het tonen van het wapen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster dat zou opvatten als een bedreiging. Uit de aangifte, het geluidsfragment op de tablet van de aangeefster en de appjes die zij direct heeft verzonden volgt dat zij bang was en dat door het tonen van het vuurwapen bij haar de redelijke vrees is ontstaan dat zij het leven zou verliezen of zwaar gewond zou raken. De onder 1 tenlastegelegde bedreiging door het tonen van een vuurwapen kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
De bedreigende woorden, waarover de aangeefster heeft verklaard, worden niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde bedreigende bewoordingen heeft geuit.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het tonen van een vuurwapen in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, of met zware mishandeling, jegens de aangeefster oplevert. Daartoe is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde persoon in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd en dat de bedreigde persoon daarbij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank oordeelt dat daar onvoldoende bewijs voor is. Vast staat dat de verdachte een vuurwapen heeft getoond aan aangeefster. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat het niet zijn intentie was om aangeefster te bedreigen en dat hij het vuurwapen bij zich had om haar te beschermen tegen haar (ex-)vriend. Uit een door aangeefster in haar woning opgenomen geluidsfragment ten tijde van het voorval is ook te horen dat hij tegen haar zegt: “ik doe je niks”.
Zowel uit de verklaringen van de aangeefster als uit het hiervoor genoemde geluidsfragment van de aangeefster volgt dat zij weliswaar is geschrokken van de aanwezigheid van het vuurwapen in haar woning en dat zij er nerveus van werd, maar dat de verdachte haar niet heeft bedreigd. De verdachte heeft volgens de aangeefster ook op geen enkel moment gezegd dat hij het wapen tegen haar zou gebruiken en heeft het wapen nooit op haar gericht. Bovendien heeft de aangeefster bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte altijd voor haar opkomt en voor haar zorgt.
Onder die omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de handelingen van de verdachte niet van dien aard zijn geweest dat bij de aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte het leven zou verliezen of zwaar gewond zou raken.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2
hij, op 12 april 2021 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Feg Mod Browning, kaliber 7.65 mm en voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 2 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
3 ( parketnummer 10-296050-19)
hij, op 11 december 2019 te Rotterdam meerdere verpakkingen zalm en kaas, die geheel aan een ander toebehoorde
n, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4 ( parketnummer 10/071439-21)
hij op 14 maart 2021 te Rotterdam, meerdere blikken bier en meerdere verpakkingen garnalen, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan Albert Heijn B.V. gelegen aan het [adres delict] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;

3. diefstal;

4. diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is op grond van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een beroep gedaan op (subjectieve) psychische overmacht. Daartoe is het commentaar op dit artikel uit T&C Strafrecht overgelegd.
6.1.2.
Beoordeling
Het beroep van de raadsman is niet onderbouwd en er is bovendien geen conclusie aan verbonden.
6.1.3.
Conclusie
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Naar aanleiding van een melding van zijn ex-vriendin, dat de verdachte haar in haar woning een vuurwapen heeft laten zien, is de verdachte voor het portiek van haar woning aangehouden. Hij had een laptoptas bij zich met daarin een vuurwapen met patroonhouder, gevuld met 2 kogelpatronen. Het bezit van een wapen is een eerste stap naar het gebruik ervan. Bovendien brengt het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt dat gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat gevoel wordt versterkt door het feit dat vuurwapens in toenemende mate worden gebruikt. Daarom dient tegen het voorhanden hebben van een vuurwapen streng te worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Het zich toe-eigenen van andermans eigendommen zijn ergerlijke feiten die naast financiële schade ook overlast opleveren voor de getroffen winkeliers.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een 24 pagina’s tellend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Antes, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 juni 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het risico op herhaling wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Het risico op letselschade en op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 2 juli 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek. De psycholoog onthoudt zich van uitspraken over een eventueel verband tussen de geestestoestand van de verdachte en het tenlastegelegde alsmede over de kans op herhaling, omdat de verdachte beperkt onderzoekbaar is gebleken en de overige informatie beperkt is. Risicofactoren die wel naar voren komen zijn de beperkte vaardigheden van de verdachte en zijn lange strafblad. Daarnaast maakt zijn neiging tot wantrouwen dat hij minder snel voor zichzelf om hulp zal vragen in geval van oplopende spanningen. Met name zijn gerichtheid op de situatie van de aangeefster is zorgelijk. Er zijn nauwelijks beschermende factoren.
Vanuit zorgoogpunt is er wel een indicatie voor begeleiding bij het opbouwen van beschermende factoren en (waar mogelijk) behandeling gericht op het vergroten van vaardigheden. Een eventueel toezicht door de reclassering zou kunnen helpen om te voorkomen dat de verdachte vroegtijdig afhaakt bij behandeling. Daarnaast kan binnen een toezicht enig zicht gehouden worden op zijn behoefte aan contact met de aangeefster.
Psychiater [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 juli 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte blijkt moeilijk onderzoekbaar. Bij de verdachte is sprake van een functioneren op een licht verstandelijk beperkt (LVB) niveau.
Doordat slechts beperkt zicht is verkregen op de belevingswereld en het functioneren van de verdachte komt onderzoeker niet tot een onderbouwd advies omtrent een behandeling binnen een strafrechtelijk kader dat bij zou kunnen dragen aan het verlagen van de kans op
herhaling. In meer algemene zin zou kunnen worden overwogen de al bestaande zorgkaders op te nemen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk(e) straf(deel). Daarnaast kan een contactverbod met de aangeefster als bijzondere voorwaarde worden overwogen.
De rechtbank heeft acht geslagen op bovengenoemde rapporten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van het vuurwapen en de ernst van zijn handelen niet lijkt in te zien.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht en voor deze noodzaak ondersteuning wordt gevonden in de rapporten van de overige deskundigen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
Mevrouw [naam slachtoffer] , de ex-vriendin van de verdachte, heeft in een brief aangegeven geen contact meer te willen met de verdachte. Desondanks is op de zitting gebleken dat de verdachte niet voornemens is om haar met rust te laten. Hij is er -na bijna vijf maanden detentie- nog onverminderd van overtuigd dat hij haar moet beschermen, omdat in zijn beleving niemand anders dat doet. Door het plegen van het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft hij aangetoond dat hij bereid is om hier veel te ver in te gaan.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal daarom aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van een jaar worden opgelegd, inhoudende een locatieverbod voor het woon- en werkadres van mevrouw [naam slachtoffer] en een contactverbod met haar.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens mevrouw [naam slachtoffer] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Antes GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt.
3. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs met als doel om het middelengebruik te beheersen, zo frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt. De reclassering kan daartoe gebruik maken van urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van een jaar, inhoudende dat als volgt wordt bevolen:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [naam slachtoffer] ;
2. de veroordeelde zal zich niet begeven op of rond (binnen een straal van 1 km) het woon- of werkadres van mevrouw [naam slachtoffer] , respectievelijk [adres slachtoffer] te Rotterdam en [werkadres slachtoffer] te Rotterdam;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 3 dagen, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 september 2021.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. parketnummer 10/101414-21)
hij, op of omstreeks 12 april 2021 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer] een vuurwapen te tonen en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer]
dreigend de woorden toe te voegen "Als ik je niet kan krijgen zal niemand je
krijgen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2 ( parketnummer 10/101414-21)
hij, op of omstreeks 12 april 2021 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Feg Mod Browning, kaliber 7.65 mm
en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten 2 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm
voorhanden heeft gehad;
3 ( parketnummer 10-296050-19)
hij, op of omstreeks 11 december 2019 te Rotterdam
meerdere verpakkingen zalm en/of kaas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4 ( parketnummer 10/071439-21)
hij op of omstreeks 14 maart 2021 te Rotterdam,
een of meerdere blikken bier en/of een of meerdere verpakkingen garnalen, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan
Albert Heijn B.V. (gelegen aan het [adres delict] ),
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;