Op 13 augustus 2021 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld op 13 juli 2018, onder bepaalde voorwaarden, na het uitzitten van een gevangenisstraf van 8 jaren en 8 maanden. De vordering tot herroeping werd ingediend door het openbaar ministerie op 23 juli 2021, omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden hield. Tijdens de zitting werd de officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman, mr. D.C.D. Newoor. De rechtbank constateerde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de behandelverplichting en dat hij het locatiegebod had overtreden. De veroordeelde had zijn enkelband niet opgeladen en was niet bereikbaar, wat leidde tot meerdere overtredingen van de voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar niet had voldaan aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Gezien de ernst van de overtredingen, besloot de rechtbank de vordering tot herroeping toe te wijzen en gelastte dat de veroordeelde 365 dagen van zijn vrijheidsstraf moest ondergaan. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.