ECLI:NL:RBROT:2021:8813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
10/700502-12 en 13/851171-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met overtredingen van voorwaarden

Op 13 augustus 2021 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld op 13 juli 2018, onder bepaalde voorwaarden, na het uitzitten van een gevangenisstraf van 8 jaren en 8 maanden. De vordering tot herroeping werd ingediend door het openbaar ministerie op 23 juli 2021, omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden hield. Tijdens de zitting werd de officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman, mr. D.C.D. Newoor. De rechtbank constateerde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de behandelverplichting en dat hij het locatiegebod had overtreden. De veroordeelde had zijn enkelband niet opgeladen en was niet bereikbaar, wat leidde tot meerdere overtredingen van de voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar niet had voldaan aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Gezien de ernst van de overtredingen, besloot de rechtbank de vordering tot herroeping toe te wijzen en gelastte dat de veroordeelde 365 dagen van zijn vrijheidsstraf moest ondergaan. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000434-37
Parketnummers 10/700502-12 en 13/851171-12:
Datum uitspraak: 13 augustus 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde],
raadsman mr. D.C.D. Newoor, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straffen

Bij onherroepelijk geworden vonnissen van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 31 oktober 2013 (parketnummer 10/700502-12) en van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 september 2013 (parketnummer 133-851171-12) zijn aan de veroordeelde gevangenisstraffen opgelegd van respectievelijk 8 jaren en 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is blijkens het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 10 juli 2018 op 13 juli 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Als bijzondere voorwaarden, verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn onder meer verbonden:
-dat veroordeelde gedurende de proeftijd op nog nader door de reclassering te omschrijven dagen en tijdstippen aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres] en dat de naleving van deze bijzondere voorwaarde wordt ondersteund door middel van elektronisch toezicht.
-dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bij wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 29 januari 2019 zijn de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden gewijzigd in die zin, dat een ander adres dan waarop het geldende locatiegebod betrekking heeft, enkel mogelijk is met voorafgaande toestemming van de reclassering.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 6 maart 2019 is de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gelast voor een periode van 180 dagen -onder meer - op grond van het feit dat de veroordeelde slecht telefonisch bereikbaar was en zijn enkelband had doorgeknipt.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2020 is opnieuw de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gelast, ditmaal voor een periode van 17 dagen. Daarbij is bepaald dat de veroordeelde op 20 januari 2020 in vrijheid zou worden gesteld. Bij deze uitspraak is geadviseerd om aan die voorwaardelijke invrijheidstelling de navolgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die
reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van betaald werk;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soort-
gelijke instelling voor zijn problematiek, gedurende de voorwaardelijke invrijheidstelling,
of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal zich bevinden op het adres van zijn partner in de [adres]
, gedurende de voorwaardelijke invrijheidstelling, of zoveel korter als de
reclassering verantwoord vindt;
5. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol,
onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloed-
onderzoek en/ of urineonderzoek, gedurende de invrijheidstelling;
6. de veroordeelde zal inzage geven in zijn financiën en meewerken aan
schuldhulpverlening;
7.de veroordeelde zal ter controle van de onder 4 genoemde voorwaarde gebruik maken van
het door Reclassering Nederland aangewezen technische hulpmiddel ter ondersteuning van
het elektronisch toezicht, gedurende de voorwaardelijke invrijheidstelling, of zoveel korter
als de reclassering verantwoord vindt.

Vordering

Op 23 juli 2021 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor een periode van 365 dagen, wegens het niet naleven van aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 21 juli 2021 van Reclassering Nederland.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2021.
De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsman, zijn gehoord.
Voorts is de getuige [naam getuige], als toezichthouder verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsman heeft namens de veroordeelde primair verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering toe te wijzen voor de duur van maximaal 90 dagen.
Daartoe is - samengevat - aangevoerd dat de ernst van de overtreding - meer in het bijzonder het overtreden van het opgelegde locatiegebod - niet in verhouding staat tot de gevorderde duur van de herroeping, omdat de overtreding van het locatiegebod grotendeels is ingegeven door de turbulente verhouding tussen de veroordeelde en zijn partner. De veroordeelde meldt zich bij de wijkagent op momenten dat de situatie in de woning zodanig escaleert dat de verdachte de woning wel moet verlaten, om zo rust in de situatie te brengen. De veroordeelde heeft een dagbesteding en werk en zet zich in om goed in de samenleving te integreren.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering houdt met betrekking tot de naleving van de bijzondere voorwaarden door de veroordeelde het volgende in.
De behandelverplichting
De veroordeelde heeft onvoldoende meegewerkt aan de hem opgelegde behandelverplichting.
Hij heeft niet meegewerkt aan de hem aan de hand van diagnostiek aangeboden cursus “Weet wat je kan”, omdat de naam van de cursus aversie bij hem opwekt en hij lijkt daarin zijn eigen plan te trekken.
Het locatiegebod
Op 14 juni 2021 is de enkelband van de veroordeelde uitgevallen, omdat die niet tijdig was opgeladen. Telefonisch was hij niet bereikbaar en met moeite is de veroordeelde daarna weer in beeld gekomen.
De veroordeelde leek de ernst daarvan niet in te zien. Hij gaf aan vanwege de ruzie met zijn vriendin het huis te hebben verlaten en er niet aan te hebben gedacht de enkelband op te laden. De afspraak die eerder met hem is gemaakt, is dat hij naar zijn moeder toe gaat en daar blijft als de situatie thuis met zijn partner dreigt te escaleren.
De veroordeelde geeft aanvankelijk aan dat hij dat heeft gedaan, maar nadat uit het systeem was gebleken dat hij op verschillende plekken is geweest, geeft de veroordeelde toe dat hij een beetje buiten heeft rondgehangen met vrienden. De veroordeelde heeft voor deze en voor de eerdere overtredingen met betrekking tot het locatiegebod een officiële waarschuwing ontvangen. Na het overlijden van zijn neef op 3 juli 2021 is de reclassering meegegaan in het verzoek van de veroordeelde om meer tijd met zijn familie te kunnen doorbrengen. In dat kader is afgesproken dat de veroordeelde elke dag om 22:00 uur thuis moest zijn.
Daarnaast zijn er duidelijke afspraken gemaakt met betrekking tot zijn bereikbaarheid en het feit dat hij elke dag zijn enkelband tijdig moet opladen. Diezelfde dag komt betrokkene niet thuis, omdat er opnieuw ruzie is geweest thuis tussen veroordeelde en zijn partner. Veroordeelde heeft zijn mobiele telefoon thuis laten liggen en is vertrokken. Vanaf 16 juni 2021 is de veroordeelde niet meer thuis gekomen en is onduidelijk waar hij verblijft. In het systeem van de elektronische monitoring is te zien dat er tijdens de nachtelijke uren bewegingen buiten de deur plaatsvinden.
De dagbesteding
De veroordeelde haalt af en toe pakketten op voor [naam bedrijf], maar er is geen sprake van een structurele dagbesteding.
De meldplicht
De veroordeelde komt de meldplichtafspraken wisselend na en trekt daarin vooral zijn eigen plan. Gemaakte afspraken worden soms nog dezelfde dag niet nagekomen.
De veroordeelde heeft in augustus 2020 een berisping gekregen voor het regelmatig overtreden van het locatiegebod en het telefonisch niet bereikbaar zijn. Nadat hij was vergeten zijn enkelband op te laden heeft veroordeelde zich wel een aantal maanden aan afspraken gehouden om op 1 juli 2021 opnieuw een waarschuwing te ontvangen voor de verschillende overtredingen van de voorwaarden. Op 14 juli 2021 is er opnieuw sprake van een
overtreding.
De getuige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat zij op de hoogte was van het feit dat de veroordeelde contact zocht met de wijkagent op momenten dat de situatie tussen hem en zijn partner escaleerde, maar dat dit niet als voorwaarde is gesteld en aan de wel geldende voorwaarden niet af doet. Voorwaarde is dat veroordeelde verblijft op het adres waar hij is ingeschreven aan de [adres]. Zij heeft voorts verklaard dat de reclassering de verdachte heeft willen benaderen met het voorstel om het technische hulpmiddel ter ondersteuning van het elektronisch toezicht -de zogenaamde enkelband - in te stellen op een ander adres, maar dat verdachte ook daarvoor niet bereikbaar bleek.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde - een aantal van - de voormelde voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
De veroordeelde heeft van de hem bij de behandeling van de laatste vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling op 15 januari 2020 (wederom) geboden kans om de hem opgelegde voorwaarden na te leven geen gebruik gemaakt, ondanks zijn bereidverklaring en gedane toezegging om mee te werken aan die voorwaarden en zich daarvoor te willen inzetten.
Met betrekking tot het opgelegde locatiegebod mag het dan zo zijn dat de veroordeelde in situaties waarin dat hem dat nodig leek de woning aan de Puitstraat verliet en dan contact zocht met de wijkagent, maar dat op zich is geen rechtvaardiging voor het overtreden van het locatiegebod, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat verdachte bovendien niet in lijkt te willen gaan op het voorstel van de reclassering om hem tegemoet te komen, door de enkelband in te stellen op een ander adres.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de
vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten 365 dagen, moet worden ondergaan.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 365 dagen, moet worden ondergaan.
Deze beslissing is genomen door mr. F.W.H. van den Emster, voorzitter,
en mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens en R. Brand, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2021.