ECLI:NL:RBROT:2021:8787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
ROT 21/1438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag dwangsom Participatiewet door gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag tot ontheffing van verplichtingen onder de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat haar aanvraag daadwerkelijk was verzonden. Eiseres had een aangetekende zending met 63 items overgelegd, maar de rechtbank vond deze informatie onvoldoende om te concluderen dat de aanvraag zich in die zending bevond. De gemeente had bevestigd dat zij op de aangegeven datum een zending had ontvangen, maar stelde dat de aanvraag van eiseres niet was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat verweerder geen dwangsom verschuldigd was, omdat eiseres niet had aangetoond dat de aanvraag was verzonden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. M.R. Keyser.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanspraak van eiseres op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op haar aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Car, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Bij brief van 7 oktober 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op een aanvraag van eiseres van 22 juli 2020 tot ontheffing van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de Pw
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat aan eiseres geen dwangsom verschuldigd is omdat verweerder geen aanvraag heeft ontvangen. Op
10 november 2020 heeft verweerder aan eiseres de verzochte ontheffing verleend voor de periode van 10 november 2020 tot en met 9 mei 2022. Verweerder stelt zich op het standpunt deze ontheffing ambtshalve te hebben verleend.
3. Indien de geadresseerde, in dit geval verweerder, stelt dat hij een aanvraag niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan de verzender, in dit geval eiseres, om aannemelijk te maken dat de aanvraag is verzonden. Eiseres heeft in beroep de aanvraag van 22 juli 2020 overgelegd. Bij deze aanvraag is een begeleidende brief van de gemachtigde van eiseres gevoegd met een inventarislijst die vermeldt dat met deze brief nog twee andere aanvragen aan verweerder zijn gezonden. Eiseres heeft daarnaast een bon overgelegd van PostNL waaruit blijkt dat een poststuk met barcode [nummer] op 22 juli 2020 aangetekend aan verweerder is gezonden en een uitdraai van Track&Trace waaruit volgt dat een zending met deze barcode op 23 juli 2020 is afgeleverd op het postbusadres van verweerder. Uit deze uitdraai blijkt ook dat deze zending 63 items betrof. Verweerder heeft bevestigd op 23 juli 2020 een zending te hebben ontvangen, maar stelt de aanvraag van eiseres van 22 juli 2020 daarbij niet te hebben aangetroffen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat het voorkomt dat vanuit zijn kantoor een groot aantal aanvragen tegelijk, bij dezelfde zending (monsterenvelop) aangetekend wordt verzonden naar verweerder en dat het mogelijk is dat op 22 juli 2020 (veel) meer dan de drie aanvragen die genoemd zijn in de begeleidende brief bij de aanvraag van eiseres aan verweerder zijn gezonden. Tegen deze achtergrond biedt de door eiseres overgelegde uitdraai van de ontvangst door verweerder van een aangetekende zending van 22 juli 2020 met 63 items geen toereikende waarborg dat de aanvraag van eiseres zich bij deze zending bevond. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat door verweerder is toegelicht dat ook de andere twee aanvragen die blijkens de door eiseres overgelegde inventarislijst bij dezelfde brief aan verweerder zijn verzonden niet zijn ontvangen en dat verweerder ook op deze aanvragen pas na een ingebrekestelling heeft beslist. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat haar aanvraag is verzonden.
4. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres de aanvraag heeft verzonden, was verweerder ook geen dwangsom verschuldigd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. C.I. Kieviet, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.