ECLI:NL:RBROT:2021:8783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
19/294
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De schuldsaneringsregeling was eerder op 1 juli 2019 uitgesproken, waarbij I.M. Thomason als bewindvoerder was aangesteld. De bewindvoerder verzocht de rechter-commissaris om de regeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenaar niet voldeed aan de afdrachtverplichting en nieuwe schulden had laten ontstaan. Tijdens de zitting op 30 augustus 2021 werd de schuldenaar gehoord, die ontkende dat hij een illegale sekswerkplek had uitbaten en stelde dat de nieuwe schuld aan Woonstad onterecht was.

De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling. De rechtbank wees op de vaststelling dat de schuldenaar een bovenmatige nieuwe schuld had laten ontstaan, wat in strijd was met de voorwaarden van de regeling. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet de vereiste saneringsgezinde houding had aangenomen, vooral gezien het feit dat hij eerder was gewaarschuwd en een laatste-kans overeenkomst had getekend.

Op basis van artikel 350, derde lid, onder d, van de Faillissementswet, besloot de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De rechtbank stelde ook het salaris van de bewindvoerder vast, maar concludeerde dat er geen baten beschikbaar waren om vorderingen te voldoen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 september 2021, en er werd een mogelijkheid tot hoger beroep geboden binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 augustus 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 1 juli 2019 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
[adres]
[woonplaats],
schuldenaar,
bewindvoerder: I.M. Thomason.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 9 juli 2021 met dit verzoek ingestemd.
De waarnemend bewindvoerder, schuldenaar en de beschermingsbewindvoerder van schuldenaar zijn gehoord ter terechtzitting van 30 augustus 2021.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Als grond voor de voordracht is aangevoerd dat schuldenaar gedurende de regeling niet heeft voldaan aan de afdrachtverplichting, daarnaast heeft schuldenaar nieuwe schulden laten ontstaan. Bij vonnis van de kantonrechter van 8 april 2021 in kort geding is overwogen dat de verhuurder van de woning van schuldenaar vanaf 2019 meerdere klachten van verschillende omwonenden en/of situaties heeft geconstateerd waarin schuldenaar overlast heeft veroorzaakt en in strijd heeft gehandeld met de algemene voorwaarden. Uit de klachten volgt, zo overweegt de kantonrechter, dat sprake is van gedrag van schuldenaar dat niet acceptabel is, waaronder grensoverschrijdend taalgebruik, geluidsoverlast en de woning gebruiken als illegale seksinrichting. Verder dat ook naar aanleiding van een gegeven gedragsaanwijzing door de verhuurder het op de weg van schuldenaar had gelegen om zijn gedrag structureel aan te passen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De kantonrechter heeft schuldenaar veroordeeld de woning te ontruimen. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
De bewindvoerder gaat er vanuit dat schuldenaar inkomsten heeft gegenereerd met het uitbaten van een illegale sekswerkplek, die hij niet aan de boedel heeft afgedragen. Daarnaast heeft verzoeker nieuwe schulden laten ontstaan aan Woonstad van € 2.288,09 (naar aanleiding van het voornoemde vonnis tot ontruiming), aan de Belastingdienst van
€ 698,- en aan Zilveren Kruis van € 385,-.
Ter zitting is door schuldenaar verklaard dat hij de nieuwe schuld aan Woonstad onrechtvaardig vindt. Er is nooit sprake geweest van een illegale sekswerkplek en hij heeft daar dus ook nooit inkomsten mee gegenereerd, aldus schuldenaar. Daarnaast is ter zitting door de beschermingsbewindvoerder verklaard dat schuldenaar eind 2019 een zogenaamde laatste-kans overeenkomst heeft getekend. Er waren destijds ook al meerdere klachten van overlast, waardoor schuldenaar gevraagd werd om deze overeenkomst te tekenen. Hiermee beloofde hij zijn gedrag te verbeteren, anders zou hij de woning uitgezet worden.
De waarnemend bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van deze laatste-kans overeenkomst, ondanks dat deze is gesloten toen de schuldsaneringsregeling van schuldenaar al begonnen was. Schuldenaar heeft hiermee dus ook niet aan zijn informatieplicht voldaan. De waarnemend bewindvoerder handhaaft de voordracht.

3..De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 39.344,55 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar een bovenmatige nieuwe schuld heeft laten ontstaan, te weten de schuld aan Woonstad van € 2.288,09. Deze schuld is verwijtbaar. Het vonnis van de kantonrechter van 8 april 2021 is in kracht van gewijsde gegaan en staat daarmee vast. Uit het vonnis van de kantonrechter en het verhandelde ter zitting blijkt dat schuldenaar al gedurende een langere periode overlast veroorzaakte. Schuldenaar is meerdere keren gewaarschuwd en hij heeft eind 2019 zelfs een laatste-kans overeenkomst getekend. De bewindvoerder was niet op de hoogte gesteld van deze overeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat een en ander niet wijst op een saneringsgezinde houding.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder d, Faillissementswet (hierna: Fw). Ten aanzien van de tweede grond die de bewindvoerder heeft aangevoerd voor de tussentijdse beëindiging, is de rechtbank van oordeel dat deze geen verdere behandeling behoeft, nu de bovenmatige nieuwe schuld voldoende is om de regeling te beëindigen.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4..De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.832,37;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 september 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.