ECLI:NL:RBROT:2021:8782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met de gemeente Rotterdam

Op 6 september 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een dwangakkoord heeft aangevraagd met de gemeente Rotterdam. Verzoekster had op 31 mei 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente weigerde echter mee te werken aan deze regeling, wat leidde tot de procedure. Tijdens de zittingen op 14 juli en 30 augustus 2021 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de beschermingsbewindvoerder van verzoekster en vertegenwoordigers van de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Rotterdam een vordering had van € 2.077,12, wat 22,3% van de totale schuldenlast van verzoekster vertegenwoordigde. Ondanks de weigering van de gemeente om in te stemmen met de schuldregeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de gemeente. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam bevolen om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, waarbij de gemeente als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure is veroordeeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 6 september 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 31 mei 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- De Gemeente Rotterdam, afdeling W&I (hierna: Gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting, op 13 juli 2021, een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 14 juli 2021 zijn telefonisch gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam persoon 1], werkzaam bij Kredietbank Rotterdam,
De beschermingsbewindvoerder was, ondanks hiertoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet telefonisch bereikbaar. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 30 augustus 2021.
Ter zitting van 30 augustus 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam persoon 2] en [naam persoon 3], werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw J. Bonk, werkzaam bij Zeker Financiële Dienstverlening, beschermingsbewindvoerder van verzoekster,
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vier schuldeisers, met twee preferente en vier concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 9.508,63 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 5 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 28,04% aan de preferente schuldeisers en 14,02% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ter zitting is door schuldhulpverlening verklaard dat de vordering van de gemeente Rotterdam van € 199,64 middels beslag reeds is voldaan. Derhalve is thans sprake van vier schuldeisers met één preferente vordering en vier concurrente vorderingen. De totale schuldenlast bedraagt nu € 9.308,99.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster heeft een ontheffing van de sollicitatieplicht van de gemeente tot en met 30 september 2021. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat, na verloop van de ontheffing, vanuit de gemeente contact zal worden opgenomen om te kijken hoe het met haar gaat. De verwachting is dat de ontheffing verlengd zal worden. Verzoekster heeft namelijk te kampen met een depressie en andere mentale problemen. Verzoekster heeft zich hiervoor aangemeld bij een therapeut en begint in september met de behandelingen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Drie schuldeisers met in totaal vier vorderingen stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft thans een vordering van
€ 2.077,12 op verzoekster, welke 22,3% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 22,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk drie van de vier schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Gelet op de mentale klachten van verzoekster en het traject dat zij hiervoor dient te volgen, is voldoende aannemelijk geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd «heeft/hebben» in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 september 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.