ECLI:NL:RBROT:2021:8781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
21/399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door een verzoeker, die in financiële problemen verkeert. De verzoeker had op 26 maart 2021 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen, nadat hij eerder een schuldregeling had aangeboden aan zijn schuldeisers. De gemeente Rotterdam, als schuldeiser, weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, wat leidde tot deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker zeventien schuldeisers heeft, met een totale schuldenlast van € 43.254,52. De gemeente Rotterdam had drie vorderingen ter waarde van € 8.565,17, die 19,8% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, en weigerde akkoord te gaan met de schuldregeling. De gemeente stelde dat zij niet kon meewerken aan de regeling vanwege het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c van de Participatiewet, omdat de verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig was nagekomen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank weegt de belangen van de gemeente tegen die van de verzoeker en de overige schuldeisers. Aangezien zestien van de zeventien schuldeisers akkoord gingen met de regeling en het voorstel goed gedocumenteerd was, heeft de rechtbank besloten de gemeente te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De gemeente werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 6 september 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 26 maart 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met drie vorderingen, te weten:
- Gemeente Rotterdam, afdeling W&I (hierna: Gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting, op 3 augustus 2021, een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 30 augustus 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • [naam persoon], werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening),
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers met vier preferente en tweeëntwintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 43.254,52 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
12 januari 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. De schuldenlast ten tijde van deze brief was hoger dan in het verzoekschrift, namelijk € 52.384,49. De schuldregeling die bij brief van 12 januari 2021 werd aangeboden hield een betaling in van 5,34% aan de preferente schuldeisers en 2,67% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Nu de schuldenlast lager is geworden, kan verzoeker een hoger percentage aanbieden. In het verzoekschrift staat dat verzoeker thans in staat is om 6,21% aan zijn preferente en 3,12% aan zijn concurrente schuldeisers aan te bieden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft recentelijk een MBO-opleiding afgerond en is momenteel bezig met een HBO-opleiding tot docent. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij naast zijn studie graag aan de slag wil als maatschappelijk werker. Hij solliciteert hier ook voor. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier voor drie van haar vorderingen niet mee in. Deze vorderingen bedragen in totaal € 8.565,17, welke 19,8% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam, waarvoor zij weigert akkoord te gaan met de schuldenregeling, een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 19,8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de zeventien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is thans bezig met een opleiding en hij solliciteert naast de opleiding naar betaald werk. Verzoeker heeft een prognoseakkoord aangeboden, dit houdt in dat wanneer hij een baan krijgt met een hoger inkomen dan hij nu ontvangt, de afloscapaciteit zal toenemen en de schuldeisers een hoger bedrag zullen ontvangen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 september 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.