ECLI:NL:RBROT:2021:8775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/5336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering van justitiële registratie na verkeersovertreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 25 februari 2020 een verzoek ingediend tot verwijdering van een registratie in de justitiële documentatie, die voortvloeide uit een opgelegde boete van € 165,-- wegens een verkeersovertreding. Het primaire besluit van de minister, gedateerd 10 maart 2020, wees dit verzoek af. Eiser ging in bezwaar, maar het bestreden besluit van 2 september 2020 verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 augustus 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de rechter in de strafzaak had gezegd dat de boete niet tot een strafblad zou leiden. De minister, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. M. Moddejongen, heeft in het verweerschrift gesteld dat hij wettelijk verplicht is om justitiële gegevens te registreren, ongeacht de uitspraak van de rechter.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister inderdaad wettelijk verplicht is om de justitiële gegevens te registreren en dat de stelling van eiser over de uitspraak van de rechter niet afdoet aan deze verplichting. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: M. de Kroon).

Procesverloop

Met het besluit van 10 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een registratie in de justitiële documentatie te verwijderen, afgewezen.
Met het besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2021 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M. Moddejongen.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 25 februari 2020 een verzoek tot verwijdering van een gegeven uit de justitiële documentatie ingediend. Het verzoek betrof de registratie van een wegens een verkeersovertreding opgelegde boete van € 165,--.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij wettelijk verplicht is het justitiële gegeven te registeren.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de rechter tijdens de behandeling van de strafzaak tot tweemaal toe heeft gezegd dat de boete niet tot een strafblad zou leiden. Verweerder heeft de registratie daarom volgens eiser ten onrechte niet verwijderd.
4. Voor het juridisch kader wordt verwezen naar de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Verweerder is wettelijk verplicht justitiële gegevens te registreren. Eiser heeft niet betwist dat dit ook geldt voor de boete die hij opgelegd heeft gekregen. De stelling van eiser dat de rechter in de strafzaak heeft gezegd dat de boete niet tot een strafblad zou leiden, leidt niet tot een ander oordeel. Aangenomen dat de rechter dit inderdaad heeft gezegd, doet dit namelijk niet af aan verweerders wettelijke plicht het gegeven te registreren.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2021.
de rechter en de griffier zijn verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: juridisch kader

De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 2
1. Onze Minister verwerkt in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gegevens aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.
Artikel 22
(…)
2. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende justitiële gegevens te verkrijgen, indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of een wettelijk voorschrift tot vernietiging verplicht.
(…)
Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 3
Met betrekking tot overtredingen worden als justitiële gegevens aangemerkt:
(…)
b. de in de artikelen 6 en 7, eerste lid, vermelde gegevens van zaken waarin de rechter een al dan niet herroepelijke beslissing heeft genomen voorzover een taakstraf of een vrijheidsstraf, anders dan vervangende, is opgelegd of een geldboete van minimaal € 130,– alsmede de zaken waarin een bijkomende straf is opgelegd.
Artikel 7
1. Voorzover van toepassing worden als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aangemerkt:
a. alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:
1°. de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
2°. de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
(…)