ECLI:NL:RBROT:2021:8775
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verwijdering van justitiële registratie na verkeersovertreding
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 25 februari 2020 een verzoek ingediend tot verwijdering van een registratie in de justitiële documentatie, die voortvloeide uit een opgelegde boete van € 165,-- wegens een verkeersovertreding. Het primaire besluit van de minister, gedateerd 10 maart 2020, wees dit verzoek af. Eiser ging in bezwaar, maar het bestreden besluit van 2 september 2020 verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 augustus 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de rechter in de strafzaak had gezegd dat de boete niet tot een strafblad zou leiden. De minister, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. M. Moddejongen, heeft in het verweerschrift gesteld dat hij wettelijk verplicht is om justitiële gegevens te registreren, ongeacht de uitspraak van de rechter.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister inderdaad wettelijk verplicht is om de justitiële gegevens te registreren en dat de stelling van eiser over de uitspraak van de rechter niet afdoet aan deze verplichting. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.