Op 2 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van een hennepplantage en diefstal van elektriciteit. De officier van justitie, mr. P. Wijnands, had gevorderd dat de verdachte voor beide feiten zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. Tijdens de zitting werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij een medeverdachte de verdachte aanwees als degene die de hennepkwekerij had gefinancierd en onderhouden. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de medeverdachte waren niet voldoende onderbouwd, en er waren twijfels over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R. Brand, voorzitter, en de rechters mr. Ch. Vogtschmidt en mr. D. van der Sluis, in aanwezigheid van griffier mr. T.W. Veldhoen-Flier.