ECLI:NL:RBROT:2021:8746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
FT RK 18-717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omzetting faillissement naar WSNP niet ontvankelijk verklaard

Op 30 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoekschrift had ingediend tot opheffing van haar faillissement, dat op 31 december 2019 was uitgesproken, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) had verzocht. De rechtbank diende eerst te beoordelen of verzoekster een beroep kon doen op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (Fw). Dit artikel stelt specifieke voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om in aanmerking te komen voor de schuldsaneringsregeling. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet aan deze voorwaarden voldeed, aangezien het faillissement niet op eigen aangifte was uitgesproken en verzoekster eerder een verzoek tot schuldsanering had ingediend dat was afgewezen. Dit verzoek was door het Gerechtshof Den Haag bekrachtigd, en er was geen cassatie ingesteld. Gezien deze omstandigheden verklaarde de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank merkte op dat verzoekster na opheffing van haar faillissement wel een nieuw verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 augustus 2021
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster,
curator: mr. R.R.M. van den Heuvel.

1..De procedure

Door verzoekster is een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar op
31 december 2019 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarden die de wet in dit artikel stelt zijn dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of dat het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar.
In dit geval is niet aan de genoemde voorwaarden voldaan. Immers, het faillissement is niet op eigen aangifte van verzoekster uitgesproken en verzoekster heeft juist
weleen verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid Fw ingediend.
Verzoekster heeft namelijk, nadat haar faillissement was aangevraagd door een schuldeiser, op grond van artikel 3 Fw, een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is door de rechtbank bij vonnis van 30 augustus 2019 afgewezen. Door verzoekster is hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. Bij arrest van Gerechtshof Den Haag van 29 oktober 2019 is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Er is door verzoekster geen cassatie ingesteld. Verzoekster is vervolgens bij vonnis van deze rechtbank van 31 december 2019 in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
Met inachtneming van het voorgaande komt aan verzoekster dus geen beroep op artikel 15b, eerste lid, Fw toe, zodat verzoekster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek.
De rechtbank merkt op dat het verzoekster vrij staat om, na opheffing van haar faillissement, een nieuw verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen.

3..De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.