ECLI:NL:RBROT:2021:8745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
10/167053-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen aanwezig hebben hennepplanten en medeplichtigheid aan diefstal van stroom

Op 2 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit. De verdachte, die zijn woning ter beschikking had gesteld voor een hennepkwekerij, werd geconfronteerd met de tenlastelegging dat hij opzettelijk aanwezig had gehad in totaal ongeveer 613 hennepplanten. De officier van justitie eiste een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar betrokken was bij de hennepkwekerij, maar sprak hem vrij van de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij uitvoeringshandelingen had verricht. De rechtbank achtte het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten wettig en overtuigend bewezen, maar de medeplichtigheid aan de diefstal werd niet bewezen verklaard. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/167053-20
Datum uitspraak: 02 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
gemachtigd raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 02 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van beide feiten het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdachte is de eigenaar van de woning waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Hij heeft verklaard dat hij anderen toestemming heeft gegeven om in zijn woning een kwekerij op te zetten. De verdachte heeft een essentiële rol gehad bij beide feiten. Hij deelde ook in de winst. Als hij geen toestemming had gegeven, was er geen kwekerij gebouwd en was er niet op illegale wijze stroom afgenomen. De bijdrage van de verdachte is van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw stelt dat het handelen van de verdachte niet gekwalificeerd kan worden als medeplegen. De beperkte rol die de verdachte gehad heeft bij de hennepkwekerij, die kan worden geduid als die van een zogenoemde ‘katvanger’, kan ten aanzien van beide feiten enkel gekwalificeerd worden als medeplichtigheid.
4.1.3.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn woning aan een ander ter beschikking heeft gesteld om daarin een hennepkwekerij te bouwen. Dit begon met het plaatsen van een tentje voor de eerste kweek en later zijn twee zolderruimtes omgebouwd tot twee kweekruimtes, waarvan de verdachte wist dat deze er waren. Hij heeft de hennepplanten aldus, samen met een ander of anderen, voorhanden gehad, als onder 1. primair ten laste is gelegd. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van (het medeplegen van) de overige ten laste gelegde bestanddelen, nu niet is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij het bouwen van de kwekerij, of dat hij ten aanzien van de hennepteelt zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht.
De verdachte heeft, naar eigen zeggen, niets te maken gehad met de diefstal van elektriciteit. Uit het dossier blijkt ook niet dat er door de verdachte uitvoeringshandelingen zijn gepleegd ten aanzien van de kwekerij, noch ten aanzien van de illegale stroomvoorziening. Weliswaar kan het als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat hennepkwekerijen doorgaans via een aftapping, waarvan ook in het onderhavige geval sprake was, illegaal van stroom worden voorzien en zijn er tevens aanwijzingen dat de verdachte daarvan wist, maar wetenschap en zelfs instemming zijn naar vaste rechtspraak op zichzelf onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen.
De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder feit 2. primair ten laste gelegde.
Gelet evenwel op de situatie die in de woning van de verdachte is aangetroffen en hetgeen hij heeft verklaard over het functioneren van de meterkast is er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder feit 2. subsidiair ten laste gelegde.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit ziet op het in vereniging aanwezig hebben van de hennepplanten.
Ten aanzien van feit 2. acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt daarbij volledigheidshalve nog op dat zij wat betreft de bewezen verklaarde periode - mede gelet op de in de tenlastelegging genoemde einddatum daarvan - de begindatum van 3 april
2020beschouwt als een kennelijke verschrijving.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij, in of omstreeks de periode van 15 mei 2019 tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 613 hennepplanten, , zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 3 april
2019tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis een hoeveelheid elektriciteit (te weten ongeveer 122.459 kWh), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die onbekend gebleven personen en/of aan hem, verdachte
,toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] ([adres 2]),
heeft
/hebbenweggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl zijn mededader(s) die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijnhun bereik heeft/
hebbengebracht door middel verbreking en tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 3 april
2019tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis,
opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand, althans in elk geval een of meerdere de(e)l(en) daarvan, ter beschikking te stellen en die onbekend gebleven persoon/personen toegang te verlenen/verschaffen tot voornoemd pand, althans in elk geval een of meerdere de(e)l(en) daarvan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

3..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

4..Motivering straffen

4.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
4.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft het één of meer anderen mogelijk gemaakt om een hennepkwekerij op te zetten, door zijn woning hiervoor beschikbaar te stellen. Hij heeft hem/hen telkens toegang gegeven tot zijn woning en de zich daarin bevindende meterkast. Hij heeft aldus 613 henneplanen voor handen gehad en heeft de diefstal van de elektriciteit die nodig was voor de kwekerij gefaciliteerd.
Het laten exploiteren van een hennepkwekerij in een woning brengt grote risico’s voor de gezondheid en veiligheid van personen met zich mee en houdt bovendien druggerelateerde en ondermijnende criminaliteit in stand. Door een illegale stroomvoorziening aan te leggen, worden daarnaast energieleveranciers gedupeerd. Daarnaast brengt dit een onaanvaardbaar risico op brand en elektrocutie in de desbetreffende woning met zich mee, welk risico zich ook uitstrekt tot de daarnaast naastgelegen woningen.
4.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 16 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts heeft de verdachte naar het lijkt bij de politie openheid van zaken gegeven en blijkt uit het dossier dat de verdachte richting de omwonenden spijt heeft betuigd van hetgeen zich in zijn woning heeft afgespeeld. Aan hen heeft hij beterschap beloofd.
4.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gezien de aard en ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

5..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48, 49, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

6..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mr. Ch. Vogtschmidt en mr. D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.W. Veldhoen-Flier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, in of omstreeks de periode van 15 mei 2019 tot en met 2 oktober 2019 2019 te Hellevoetsluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 613 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 15 mei 2019 tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis
met elkaar, althans één van hen, opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 1]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 613 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 15 mei 2019 tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [naam] en/of onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand, althans in elk geval een of meerdere de(e)l(en) daarvan, ter beschikking te stellen en/of die [naam] en/of onbekend gebleven persoon/personen toegang te verlenen/verschaffen tot voornoemd pand, althans in elk geval een of meerdere de(e)l(en) daarvan
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit (te weten ongeveer 122.459 kWh), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] ([adres 2]),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis een hoeveelheid elektriciteit (te weten ongeveer 122.459 kWh), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [naam] en/of onbekend gebleven personen en/of aan hem, verdachte toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] ([adres 2]),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl die verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 2 oktober 2019 te Hellevoetsluis,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die [naam] en/of onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand, althans in elk geval een of meerdere de(e)l(en) daarvan, ter beschikking te stellen en/of die [naam] en/of onbekend gebleven persoon/personen toegang te verlenen/verschaffen tot voornoemd pand, althans in elk geval een of meerdere de(e)l(en) daarvan;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )