ECLI:NL:RBROT:2021:8744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/754 en FT EA 21/755
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord met saneringskrediet in faillissementsprocedure

Op 30 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een inwoner van Rotterdam, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Dit verzoek was gericht aan de gemeente Rotterdam, die weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Verzoekster had elf schuldeisers, waarvan twee preferente en negen concurrente, met een totale schuld van € 8.145,59. De aangeboden regeling hield in dat verzoekster 29,72% aan de preferente en 14,86% aan de concurrente schuldeisers zou betalen, gefinancierd door een saneringskrediet.

De gemeente Rotterdam, als weigerende schuldeiser, voerde aan dat zij niet kon instemmen met de regeling omdat de vorderingen na 1 januari 2013 waren ontstaan en verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig was nagekomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de regeling, gezien het feit dat tien van de elf schuldeisers akkoord waren gegaan met het voorstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoekster, gezien haar psychische klachten en gebrek aan werkervaring, niet in staat was om een hoger inkomen te verwerven.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de gemeente veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Dit vonnis vervangt de vrijwillige instemming van de schuldeisers en verzoekster kan nu haar schulden blijven betalen zonder in de toestand te verkeren dat zij heeft opgehouden te betalen. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 30 augustus 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 18 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de gemeente Rotterdam, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting, op 19 augustus 2021, een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 augustus 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam persoon] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers, waarvan twee preferente met in totaal twee vorderingen en negen concurrente met in totaal negen vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 8.145,59 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 26 januari 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 29,72 % aan de preferente schuldeisers en
14,86 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering.
Verzoekster heeft psychische klachten waarvoor zij in behandeling is bij GGZ Indigo. Verzoekster heeft geen werkervaring en/of enige startkwalificatie. De kans dat zij in de komende drie jaar aan het werk gaat, wordt dan ook nihil geacht. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Tien schuldeisers met tien vorderingen stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam met één vordering stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van
€ 1.338,81 op verzoekster, welke 16,4 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Het verweer van de gemeente Rotterdam laat onverlet dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Dit artikel kent immers geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam, waarbij zij als weigerende schuldeiser is aangemerkt, een aandeel vormt in de totale schuldenlast van
16,4 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers met in totaal tien vorderingen, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De gemeente Rotterdam met één vordering stemt hier niet mee in.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster geen werkervaring heeft en thans niet over betaald werk beschikt. Zij ontvangt een Participatiewet-uitkering. Verder heeft verzoekster psychische klachten waarvoor zij in behandeling is bij GGZ Indigo. Ondanks dat de rechtbank weinig informatie heeft over haar psychische klachten, is de rechtbank er desondanks van overtuigd dat verzoekster eerst aan zichzelf moet werken alvorens zij de arbeidsmarkt kan betreden. Dientengevolge is voldoende aannemelijk geworden dat zij in de komende jaren geen arbeid zal kunnen verrichten waarmee zij een hoger inkomen zal kunnen verwerven dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.