ECLI:NL:RBROT:2021:8738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/6418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking exploitatievergunning kinderopvang na verkoop pand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een kinderopvangvoorziening exploiteerde, en het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland. Eiser had toestemming gekregen om een kinderdagverblijf te exploiteren, maar deze toestemming werd ingetrokken na de verkoop van het pand waarin de kinderopvang was gevestigd. Eiser stelde dat hij schade had geleden door deze intrekking en dat zijn bezwaar tegen het besluit niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had, omdat de toestemming niet overdraagbaar was naar de nieuwe locatie en de schade die eiser stelde te hebben geleden, niet het gevolg was van het bestreden besluit maar van een eerder besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [naam kinderdagverblijf] , te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. S.T. Bosch,
en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, verweerder,

gemachtigden: mr. M.J.O. Copier en mr. C.M.M. van Mil.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de toestemming tot exploitatie van [naam kinderdagverblijf] ingetrokken en de gegevens uit het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) verwijderd.
Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op het adres [adres] in [plaats 2] een kinderopvangvoorziening, [naam kinderdagverblijf] , geëxploiteerd. Voor een uitgebreid feitenoverzicht verwijst de rechtbank verder naar haar uitspraak tussen partijen van
12 januari 2021 in de zaak ROT 20/2470.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens verweerder bij de behandeling van het bezwaar geen procesbelang heeft. Volgens verweerder kan met de bezwaarprocedure niet worden bereikt dat eisers kinderopvangvoorziening de deuren opnieuw kan openen, omdat het pand waarin de kinderopvangvoorziening stond ingeschreven ter openbare verkoop is aangeboden en een verhuizing van een kinderopvangvoorziening met een wijziging van de vergunning niet mogelijk is. Ook kan volgens verweerder in de door eiser aangevoerde financiële belangen geen procesbelang worden gevonden, omdat eiser alleen voornemens is om een verzoek om schadevergoeding in te dienen en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het primaire besluit schade heeft geleden.
3. Eiser stelt dat zijn procesbelang erin is gelegen dat:
- het niet is uitgesloten dat het kinderdagverblijf een doorstart zal maken;
- de bestreden besluitvorming en het daaraan voorafgaande besluit om eiser een exploitatieverbod op te leggen ten onrechte zijn genomen, omdat het beroep tegen de eerder opgelegde last onder dwangsom gegrond is verklaard;
- hij in 2018 en daarna geen redelijke herstelmogelijkheid heeft gekregen wat verweerder is toe te rekenen, hij op iedere aanwijzing tijdig en adequaat heeft gereageerd en er elke keer nieuwe aanwijzingen kwamen waardoor hij volledig in het duister taste en steeds bezig was om zich tegen verschillende besluiten te verzetten;
- de bestreden besluitvorming prematuur, onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd is en verweerder redelijkerwijs niet tot die besluitvorming had kunnen komen, omdat het besluit waarbij eiser een exploitatieverbod is opgelegd niet onherroepelijk is en verweerder wist van de procedure tegen dat besluit;
- de bestreden besluitvorming niet los van het exploitatieverbod kan worden gezien, waardoor het procesbelang in beide zaken gelijk is;
- het aannemelijk is geworden dat hij schade heeft geleden en nog steeds lijdt, omdat hem door het intrekken van de toestemming tot exploitatie de kans wordt ontnomen om zijn bedrijf voort te zetten of deze mogelijkheid gedegen te onderzoeken.
4.1.
De rechtbank overweegt dat het procesbelang het belang is dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat de rechtszoekende concreet met de procedure wil of kan bereiken. Hierbij gaat het er niet om of de rechtszoekende gelijk heeft, maar of de rechtszoekende nog een reëel en actueel belang bij dat gelijk heeft als de rechtszoekende in die procedure gelijk zou krijgen. Dit belang kan ook bestaan als de rechtszoekende stelt en tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden en dat die schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:455.
4.2.
Het hiervoor bedoelde procesbelang bestaat niet in wat eiser in verband met een mogelijke doorstart heeft aangevoerd. Uit de stukken blijkt namelijk dat het pand aan de [adres] in [plaats 2] ter openbare veiling is aangeboden en verweerder heeft in beroep onbestreden aangevoerd dat de eigendom van dit pand op
10 november 2020 aan een ander is overgegaan, dat dit pand nu voor andere doeleinden wordt gebruikt en dat eiser inmiddels op een andere locatie in het register van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven. Dit bekent dat ook als eiser op inhoudelijke gronden in het gelijk zou worden gesteld, hij niet meer op basis van de oorspronkelijke toestemming een kinderopvangvoorziening in het pand aan de [adres] in [plaats 2] kan exploiteren. De aan eiser verleende toestemming is ook niet naar de nieuwe locatie overdraagbaar. Artikel 7, vierde lid, van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang bepaalt immers dat de houder van een geregistreerde kinderopvang-voorziening een nieuwe aanvraag moet indienen als de houder ook op een ander adres een kinderopvangvoorziening in exploitatie wil nemen.
4.3.
Het procesbelang bestaat ook niet in eisers stelling dat hij schade heeft geleden en lijdt. Uit de onder 4.1. genoemde uitspraak van de Afdeling en artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit immers voort dat de gestelde schade in zodanig verband met het vermeende schadeveroorzakende besluit moet staan dat zij het bestuursorgaan, mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden omdat hij door besluitvorming van verweerder zijn kinderopvangvoorziening niet kan voortzetten. Deze schade is echter niet het gevolg van het bestreden besluit, maar van het besluit waarbij eiser een exploitatieverbod is opgelegd. Dat is immers het eerste besluit waardoor eiser zijn kinderopvangvoorziening niet meer kan exploiteren. In de beroepsprocedure tegen dat besluit heeft de door eiser gestelde schade dan ook tot het aannemen van procesbelang geleid. De rechtbank verwijst hierbij naar haar hiervoor genoemde uitspraak van 12 januari 2021.
4.4.
Het procesbelang bestaat ook niet in de inhoudelijke gronden die eiser tegen de bestreden besluitvorming heeft aangevoerd. Zoals uit de in 4.1. genoemde rechtspraak blijkt, is voor het procesbelang niet van belang of de rechtzoekende gelijk heeft. De behandeling van inhoudelijke gronden komt dan ook pas aan bod als een bezwaar of beroep ontvankelijk is.
4.5.
Het procesbelang bestaat tot slot niet in wat eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de besluiten waarbij hem een last onder dwangsom of een exploitatieverbod is opgelegd. Deze besluiten liggen in deze procedure niet ter beoordeling voor.
4.6.
De conclusie is dat eiser geen belang heeft bij de inhoudelijke behandeling van zijn bezwaar tegen het primaire besluit. Verweerder heeft dat bezwaar daarom terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
4 Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
1 september 2021.
De griffier is verhinderd omde uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.