Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam gefailleerde rechtspersoon],
1..[gedaagde 1] ,
1..De procedure
- de dagvaarding van 2 oktober 2020, met producties 1 tot en met 33;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 25;
- de oproepingsbrieven van de rechtbank van 13 januari 2021 en 25 februari 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties, tevens houdende akte vermindering en wijziging van eis van de curator, met producties 34 tot en met 38;
- de akte overlegging aanvullende productie 39 van de curator;
- de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde producties 26 tot en met 30;
- het B8-formulier van [gedaagde 1] c.s. van 18 maart 2021, met productie 31;
- de spreekaantekeningen van de curator;
- de antwoordakte van [gedaagde 1] c.s., met producties 32 tot en met 34;
- het op 20 april 2021 tijdens de online zitting via Skype verhandelde, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
Het bestuur heeft niet op de juiste manier de nodige gegevens aangeleverd. Volgens het
BpfBouw is specifiek in haar beleid voor de aanlevering van gegevens die worden gebruikt voor de berekening van een pensioenvordering. Ondanks meerdere pogingen om in contact te komen met het bestuur heeft BpfBouw de gegevens nimmer op de juiste manier ontvangen. (…)”
- i) Volgens het grootboek van [naam gefailleerde rechtspersoon] is er een grootboekrekening met nummer [rekeningnummer] met de naam “ Rente lening [naam persoon 2] ”. De (rente)stand per 31 december 2017 bedroeg € 827,80. Dit bedrag is verrekend met de rekening-courantpositie met [gedaagde 2] . Die rechtshandeling is volgens de curator onverplicht op grond van artikel 6:203 BW en onrechtmatig op grond van artikel 6:162 BW. [gedaagde 2] is daardoor bovendien ongerechtvaardigd verrijkt op grond van artikel 6:212 BW. Van een rechtsgeldige verrekening als bedoeld in artikel 6:127 BW is geen sprake, aldus de curator. Zijn conclusie is dat op [gedaagde 2] een schadevergoedingsplicht rust gelijk aan het bedrag van € 827,80, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 december 2017.
- ii) Op 6 december 2018 en 21 januari 2019 heeft [naam gefailleerde rechtspersoon] bedragen van € 2.000,00 respectievelijk € 3.000,00 gestort op de rekening van [naam persoon 1] (onder vermelding van “ [naam persoon 1] deel van lening”). Volgens [gedaagde 1] c.s. is sprake van een (eerdere) overeenkomst van geldlening tussen [gedaagde 2] en [naam persoon 1] , die door [naam gefailleerde rechtspersoon] zou zijn ingelost én zijn verrekend met de rekening-courantpositie tussen [naam gefailleerde rechtspersoon] en [gedaagde 2] . Die (vermeende) verrekening kwalificeert als een paulianeuze rechtshandeling (op grond van artikel 42 juncto artikel 43 lid 1 sub 2 en 3 onder a Fw). [naam persoon 1] is een bloed- of aanverwant tot in de derde graad, waardoor wetenschap vermoed wordt aan beide zijden te bestaan. De effectief door [gedaagde 2] ontvangen bedragen zijn evenzo betaald zonder rechtsgrond en aldus onverschuldigd op grond van artikel 6:203 juncto artikel 3:317 BW. [gedaagde 2] is daardoor bovendien ongerechtvaardigd verrijkt op grond van artikel 6:212 BW. Op [gedaagde 2] rust een restitutie- c.q. schadevergoedingsplicht gelijk aan voornoemde bedragen van in totaal € 5.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente te rekenen over het bedrag van € 2.000,00 vanaf 6 december 2018 en over het bedrag van € 3.000,00 vanaf 21 januari 2019.
- i) Op 27 mei 2014, 6 juni 2014 en 27 april 2015 zijn door wijlen de heer [naam persoon 2] , de vader van [gedaagde 1] , bedragen van € 6.000,00, € 4.000,00 en € 12.000,00 ter leen verstrekt aan [naam gefailleerde rechtspersoon] . Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde 2] de betreffende leningsovereenkomsten tussen [naam gefailleerde rechtspersoon] en [naam persoon 2] overgelegd als productie 23 bij de conclusie van antwoord. Omdat het de vader van [gedaagde 1] betrof, was hij bereid de leningen te verstrekken zonder rente. Per abuis is door de boekhouder in 2017 een rentepercentage van 3,5% gehanteerd, hetgeen heeft geresulteerd in een mutatie van € 827,80 welke is verrekend met de rekening-courantpositie van [gedaagde 2] .
- ii) De heer [naam persoon 1] heeft in april 2016 een bedrag van € 5.000,00 aan [gedaagde 2] ter leen verstrekt. Als productie 24 bij de conclusie van antwoord is de betreffende leningsovereenkomst tussen [gedaagde 2] en [naam persoon 1] van 12 april 2016 in het geding gebracht. Er zijn geen expliciete afspraken gemaakt over wanneer de lening terugbetaald diende te worden. Overeenkomstig artikel 6:38 BW kon aldus de terugbetalingsverplichting onder de geldleningsovereenkomst terstond worden nagekomen. Uiteindelijk is deze geldlening door [naam gefailleerde rechtspersoon] per betalingen van 6 december 2018 en 21 januari 2019 ingelost en verrekend in de rekening-courantpositie tussen [naam gefailleerde rechtspersoon] en [gedaagde 2] , welke rekening-courantpositie thans negatief is. Volgens [gedaagde 2] is onduidelijk hoe dit zou kunnen resulteren in een paulianeuze handeling.
- met betrekking tot de Peugeot Partner met kenteken [kentekennummer 1] : dit betrof een financial lease auto die op naam stond van [naam gefailleerde rechtspersoon] , waarvan [gedaagde 3] de laatste leasetermijn heeft voldaan. [gedaagde 3] heeft met deze betaling de auto overgenomen van [naam gefailleerde rechtspersoon] . Om verdere discussie te voorkomen heeft [gedaagde 3] reeds € 2.060,56 betaald aan de boedel (zie productie 18 bij de conclusie van antwoord).
- met betrekking tot de Peugeot Partner met kenteken [kentekennummer 2] : deze auto is bij koopovereenkomst van 15 augustus 2017 verkocht en geleverd aan de heer [naam persoon 5] voor een totale koopprijs van € 11.594,00. Per 2018 is de totale schuld door [naam persoon 5] ingelost aan [naam gefailleerde rechtspersoon] en bovendien is de auto inmiddels overgeschreven op naam van [naam persoon 5] .
- met betrekking tot de Ford Transit met kenteken [kentekennummer 3] : dit betrof een auto van [naam gefailleerde rechtspersoon] met een aanzienlijke kilometerstand van 353.000. De staat van de auto was dusdanig slecht dat deze “rijp voor de sloop” was. Vanuit de gedachte en werkwijze dat de ondernemingen van [naam gefailleerde rechtspersoon] en [gedaagde 3] als één werden gevoerd, is deze auto ingeruild voor de aanschaf van een nieuwe auto.
- i) de overdracht van de Peugeot Partner met kenteken [kentekennummer 1] ;
- ii) de overdracht van de Peugeot Partner met kenteken [kentekennummer 2] ;
- iii) de overdracht van de Ford Transit met kenteken [kentekennummer 3] ;
- iv) de overdracht van inventaris, machines en installaties.
4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)