ECLI:NL:RBROT:2021:8680

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
10/661075-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor poging tot doodslag met een mes, waarbij noodweer(exces) is verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die is beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 2 november 2019 in Rotterdam met een mes in de buik van het slachtoffer gestoken, wat heeft geleid tot een potentieel levensbedreigende verwonding aan de lever. De rechtbank heeft het beroep op noodweer(exces) van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 103 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 5.349,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/661075-19
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 augustus 2020, 17 juni 2021, 29 juli 2021 en 12 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging doodslag. Voor vol opzet op de dood is vereist dat de verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om de aangever van het leven te beroven. Dat blijkt onvoldoende uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting is besproken. Ook voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever ontbreekt. De verdachte heeft de aangever met een mes eenmaal in de buik geraakt met letsel als gevolg. Dit gebeurde echter tijdens het afweren. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was deze handeling niet gericht op de dood van de aangever. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat aangever [naam aangever] en de verdachte in de auto van de aangever zaten en dat de aangever daarbij een steekwond in zijn buik heeft opgelopen. Ook staat vast dat de verdachte een mes in zijn handen had. Het is aan de rechtbank om te oordelen of de gedragingen van de verdachte als een poging doodslag - dan wel toebrengen zwaar lichamelijk letsel - kunnen worden gekwalificeerd.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat op een gegeven moment in de auto een worsteling is ontstaan tussen de aangever, de bestuurder van de auto, en de verdachte die rechts achterin, achter de passagiersstoel zat. Bij deze worsteling probeerde de verdachte zichzelf te beschermen door een mes voor te houden. Dit mes had hij in de auto op de grond zien liggen en dat heeft hij van de grond gepakt. Volgens de verdachte is de aangever, toen de verdachte dit mes ter afweer voor zich had, in dit mes gevallen, waarbij het mes in de buik van de aangever terecht is gekomen.
Hier tegenover staat de verklaring van de aangever. Hij heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zich in zijn auto bevond met de verdachte en dat de verdachte hem uit het niets in zijn buik stak.
In de geneeskundige verklaring van de forensisch arts is het volgende waargenomen letsel beschreven: “Steekverwonding van ongeveer 2-3 cm ter plaatse van de bovenbuik. Er werd röntgenonderzoek verricht waarbij een verwonding van de lever zichtbaar was. Het letsel dient op basis van de aard en omvang beschouwd te worden als potentieel levensbedreigend.”
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van de aangever, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
De verdachte bevond zich in de auto bij de aangever en deze is met een mes gestoken. De precieze toedracht is echter niet komen vast te staan. De verklaringen van de aangever en de verdachte staan lijnrecht tegenover elkaar. In het dossier bevinden zich geen andere bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat het voorval zo heeft plaatsgevonden zoals de aangever of de verdachte heeft verklaard, terwijl die verklaringen op zichzelf niet zonder meer overtuigen. De eveneens in de auto aanwezige vriend van de verdachte heeft daarover ook niet willen verklaren. Wat zich precies in de auto heeft afgespeeld, kan hier echter in het midden blijven, nu de rechtbank ook tot een bewezenverklaring komt indien wordt uitgegaan van het scenario van de verdachte, dat voor hem het meest gunstig is. In dat scenario heeft de verdachte immers, nadat de aangever hem had geslagen, een mes gepakt en voor zich gehouden, met het lemmet gericht op de aangever. Het mes zou de aangever vervolgens in de buik hebben geraakt toen deze zijn arm om de nek van de verdachte sloeg. Door tijdens een worsteling in een kleine ruimte onverhoeds een mes te pakken en, gericht op de aangever, tussen zijn eigen lichaam en dat van de aangever te houden, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever daarmee ernstig zou verwonden. Gezien deze omstandigheden, in samenhang met de locatie en richting van het mes, namelijk gericht op het bovenlichaam van de aangever en diens vitale organen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van dodelijk letsel.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er, op zijn minst, sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 november 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [naam aangever] met een mes in zijn buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer dan wel noodweerexces. Er is sprake geweest van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waarin verdediging noodzakelijk en proportioneel was. De verdediging voldeed ook aan het subsidiariteitsvereiste. De verdachte werd ogenblikkelijk en wederrechtelijk aangevallen en kon niet wegkomen, doordat hij in zijn bewegingsvrijheid was beperkt nu de deuren van de auto waren vergrendeld.
Indien de rechtbank oordeelt dat de verdediging van de verdachte disproportioneel was, omdat hij zich heeft afgeweerd met een mes als reactie op een aanval met blote handen door het slachtoffer, is de raadsvrouw van mening dat de verdachte een beroep toekomt op noodweerexces. Er is overduidelijk sprake geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte als gevolg van de confrontatie tussen hem en het slachtoffer.
6.2.
Standpunt officier van justitie
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van noodweer(exces) dient verworpen te worden, nu van een noodweersituatie geen sprake is.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte of een ander of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het slachtoffer heeft in zijn aangifte verklaard dat hij met twee jongens in de auto zat, te weten [naam 1] en de verdachte. Toen het slachtoffer na het steekincident in het ziekenhuis was en hij door de politie werd gevraagd naar de gebeurtenissen, kreeg het slachtoffer een snapchat bericht op zijn telefoon. Dit snapchat bericht was afkomstig van de snapchat gebruiker ‘[naam 2]’ (
proces-verbaal van bevindingen [procesverbaalnummer]). [naam 2] stuurde het volgende bericht naar het slachtoffer:
‘Dat ie mtj een grap wou maken met dat mes dat hij bij zich hat
Maar dat ging mis’
Wat moet ik doen
Broer [naam verdachte] wou mtje grapje uithange met die mes
Vervolgens werd het slachtoffer gebeld door ‘[naam 2]’. Uit onderzoek van de politie blijkt ‘[naam 2]’ [naam 1] te zijn. Het telefoongesprek tussen het slachtoffer en [naam 1] is opgenomen door de agenten en geverbaliseerd
.Het slachtoffer ([naam slachtoffer]) en [naam 1] ([naam 1]) hebben het volgende gezegd:
[naam slachtoffer]: 'Oké, je wilde mij uitschakelen dus, oké, en waarom heeft ie mij gestoken dan?’
[naam 1]: 'Dat weet ik,, hij zegt dus, hij wou een grapje met jou uithalen broer. Hij zegt tegen mij ja ik heb die ..onverstaanbaar, . bij mij., ik wil onverstaanbaar., broer onbewust ik raak hem Ik zeg tegen hem waarom doe je dat waarom.. fakka. hij zegt tegen mij broer, ik wil met hem .. onverstaanbaar.. ik raak hem oh eh.. onverstaanbaar..'
[naam slachtoffer]: 'Oké, want je hebt gezien, je hebt gezien dat [naam verdachte] (fonetisch) mij heeft gestoken toch?'
[naam 1]: 'Ja broer ik zat naast jou he niffo'
Uit het hierboven weergegeven telefoongesprek dat door de politie is meegeluisterd en het hierboven eveneens weergegeven snapchat gesprek begrijpt de rechtbank dat de verdachte zelf het mes had meegenomen en dat hij een grapje wilde uithalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de inhoud van die gesprekken te twijfelen, nu deze kort na het incident zijn gevoerd, [naam 1] niet op de hoogte was dat de politie meeluisterde en [naam 1] zowel volgens de aangever als de verdachte in de auto aanwezig was en daarmee wist wat er in de auto was gebeurd. De verklaring van de verdachte dat hij handelde uit zelfverdediging is in strijd met de inhoud van deze gesprekken, en wordt overigens ook niet gesteund door enig ander stuk uit het dossier. Er was geen sprake van een noodweersituatie. De rechtbank zal het beroep op noodweer dan ook verwerpen.
Als er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
6.4.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer. De verdachte zat die dag bij het slachtoffer in de auto waarbij de verdachte op enig moment met een mes in de buik van het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte heeft hierbij de lever van het slachtoffer geraakt. Het letsel dat is veroorzaakt, is potentieel levensbedreigend. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke incidenten dragen bij tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Hiermee wordt niet ten nadele van de verdachte rekening gehouden.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-psycholoog [naam 3] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 17 december 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau en een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was hier eveneens sprake van. In algemene zin kan gesteld worden dat het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau maakt dat er minder inzicht is in oorzaak en gevolg, waardoor de gevolgen van het gedrag minder goed worden overzien. Gezien de zwakke verbale capaciteiten is het voor de verdachte lastig zich verbaal te uiten, hetgeen tot moeilijkheden en frustraties kan leiden. Hij is hierdoor bovendien minder goed in staat problemen verbaal op te lossen en zichzelf in conflicten verbaal staande te houden. De copingvaardigheden zijn beperkt. In hoeverre het voorgaande de gedragskeuzes voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde heeft beperkt, is niet duidelijk. Er kunnen dan ook geen uitspraken worden gedaan in hoeverre het ten laste gelegde aan de verdachte toegerekend kan worden.
Ten aanzien van het recidiverisico wordt aangegeven dat de verdachte beschikt over beperkte probleemoplossende vaardigheden die bij toenemende spanning verder onder druk komen te staan. Door zijn zwakke verbale capaciteiten is hij minder goed in staat conflicten verbaal op te lossen. Hij denkt onvoldoende na over de consequenties van zijn gedrag en heeft minder mogelijkheden voor het (tijdig) bijsturen van zijn gedrag. Een beschermende factor is dat de moeder betrokken is en in het verleden initiatief heeft genomen in het realiseren van hulpverlening voor de verdachte. Het is positief dat zij zich open en meewerkend opstelt in de geboden begeleiding. Van de hulpverlening in het juridisch kader kan ook een beschermende invloed uitgaan. Een risicofactor is gelegen in de zorgen over de jongeren waarmee de verdachte contact heeft, waarbij er vermoedens zijn van negatieve beïnvloeding in combinatie met een verhoogde kwetsbaarheid van de verdachte. Al met al wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag ingeschat als laag tot matig.
Om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive verder te verminderen is begeleiding en behandeling aangewezen. Verplichte begeleiding door de jeugdreclassering in een (deels) voorwaardelijk kader wordt het best passend geacht. Van een dergelijk voorwaardelijk kader gaat een (extrinsieke) motivatie uit. Hierbij kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat de verdachte moet meewerken aan behandeling bij een instelling zoals de Waag (eventueel in combinatie met Praktijk Blom).
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 januari 2020.
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van deze rapporten.
De deskundige [naam 4], werkzaam als jeugdreclasseringsmedewerker bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte zich tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden heeft gehouden. De verdachte heeft overal aan meegewerkt en stond open voor begeleiding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf in het voordeel van de verdachte rekening met het gegeven dat hij geruime tijd in een schorsing heeft gelopen met strenge voorwaarden en deze periode overal aan heeft meegewerkt en zich begeleidbaar heeft opgesteld. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de straf ook rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank zal daarom een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van een jaar met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om andere bijzondere voorwaarden op te leggen dan een meldplicht, aangezien de verdachte al een behandeling heeft ondergaan, overal aan meewerkt en hij een ondersteunend netwerk heeft.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.187,98 aan materiële schade en een bedrag van € 8.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de kleding die het slachtoffer aan had voor vergoeding in aanmerking komt. Dat ligt anders met de kleding die achter in de auto lag. Voor die kleding ontbreekt het rechtstreekse verband met het tenlastegelegde.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw geconcludeerd dat nadere informatie van een psycholoog ontbreekt over de mogelijke psychische gevolgen bij het slachtoffer. Het slachtoffer heeft filmpjes opgenomen, waarin hij zich uitlaat over dit incident en waardoor men kan twijfelen of het slachtoffer wel degelijk een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft. Een verklaring van een therapeut of psycholoog over hoe deze filmpjes geduid kunnen worden en hoe deze zich verhouden tot de diagnose PTSS ontbreken eveneens. Om de vordering nog aan te vullen met nadere informatie levert een onevenredige belasting op van het strafproces. De vordering dient te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, daarom zal deze worden toegewezen tot een (totaal)bedrag van € 349,-, bestaande uit de ziekenhuiskostenvergoeding, de kosten voor de schoenen, de sweater en het vest, de kosten voor het reinigen van de auto en de parkeerkosten bij het ziekenhuis. De kosten voor de schoenen, de sweater en het vest worden daarbij toegewezen tot een bedrag van € 200,-, aangezien enige informatie over de ouderdom van deze goederen ontbreekt. Ten aanzien van de gevorderde schade voor de schade van de gordel en de overige gevorderde kledingkosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze schade is onvoldoende onderbouwd en vergt nader onderzoek. Dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 november 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.349,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
103 (honderddrie) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op een jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 5.349,- (zegge: vijfduizend driehonderd en negenenveertig euro), bestaande uit € 349,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde ten aanzien van de immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.349,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend driehonderd en negenenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.J. Loorbach en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe brengen, met dat opzet die
[naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn buik, in
elk geval in zijn lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;