ECLI:NL:RBROT:2021:868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
C/10/611065 / FA RK 21-106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg na termijnoverschrijding door de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2021 een beschikking gegeven in een verzoek tot schadevergoeding op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.H. van Tongerlo, heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding omdat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier de termijn van vier weken, die inging op 7 juli 2020, met 62 dagen heeft overschreden. Verzoeker vorderde € 20,- per dag voor de overschrijding, maar de officier betwistte de onderbouwing van de schade en stelde dat de vergoeding per dag te hoog was.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden door de termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat de wetgever met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling heeft ingesteld voor schadevergoeding, waarbij niet al te hoge eisen aan het bewijs van schade worden gesteld. Verzoeker heeft aangegeven immateriële schade te hebben geleden door de onzekerheid over de zorgmachtiging, wat zijn toekomstplannen heeft beïnvloed.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de schadevergoeding vastgesteld op € 10,- per dag, resulterend in een totaalbedrag van € 620,- voor de 62 dagen van termijnoverschrijding. De Staat is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag, met een termijn van drie maanden voor indiening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/611065 / FA RK 21-106
Beschikking van 2 februari 2021 betreffende schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
in de zaak van:
[naam verzoeker] ,
hierna: verzoeker,
geboren op [geboortedatum verzoeker] te [geboorteplaats verzoeker] , [geboorteland verzoeker] ,
wonende en verblijvende aan de [adres verzoeker] , [postcode verzoeker] te [woonplaats verzoeker] ,
advocaat mr. D.H. van Tongerlo te Rotterdam.
t e g e n
de officier van justitievan het arrondissementsparket Rotterdam
,
hierna: officier.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen op
5 januari 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
18 januari 2021 in het gebouw van de rechtbank te Rotterdam. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • mr. A. de Bruijne, officier.
1.3.
Bij beschikking van 20 januari 2021 is het verzoek op grond van artikel 15 lid 2 Rv ter verdere afdoening naar de meervoudige kamer verwezen.

2..Verweer en verzoek

2.1.
Verzoeker stelt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden en verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Verzoeker vordert € 20,- euro voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden, dan wel een door de rechtbank naar billijkheid vast te stellen bedrag.
2.2.
De officier stelt primair dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de schade onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair stelt de officier dat de verzochte vergoeding per dag te hoog is en moet worden beperkt tot € 10,- per dag.

3. Beoordeling

Termijnoverschrijding
3.1.
Op grond van artikel 5:16 lid 1 Wvggz deelt de officier zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz, mee aan partijen.
3.2.
Op 7 juli 2020 heeft de geneesheer-directeur verzoeker schriftelijk medegedeeld dat de officier heeft besloten een zorgmachtiging voor verzoeker voor te bereiden, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz. Vanaf dat moment is de termijn van vier weken zoals bedoeld in artikel 5:16 lid 1 Wvggz ingegaan, met 4 augustus 2020 als uiterste datum. Op 10 augustus 2020 zijn de medische verklaring en het zorgplan opgesteld. Hierbij is verzoeker in de gelegenheid gesteld om een zelfbindingsverklaring op te stellen. Uit deze gebeurtenissen heeft verzoeker niet kunnen afleiden dat de voorbereiding van de zorgmachtiging is beëindigd. Op 6 oktober 2020 heeft verzoeker een zelfbindingsverklaring ondertekend, waarna de officier de voorbereiding van de zorgmachtiging heeft gestaakt.
3.3.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden met een periode van 62 dagen, te weten van 5 augustus 2020 tot 6 oktober 2020.
Schadevergoeding
3.4.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, indien de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
3.5.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ook een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken.
3.6.
De wetgever heeft strakke termijnen gesteld, zodat psychiatrische patiënten, die een kwetsbare groep vormen, niet te lang in onzekerheid verkeren of en zo ja, welke zorg zij nodig hebben en of er zal worden overgegaan tot indiening van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging.
3.7.
Verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden omdat hij lange tijd in onzekerheid verkeerde of de lopende zorgmachtiging na 11 september 2020 zou worden verlengd. Dit heeft hem belemmerd in het maken van toekomstplannen, in het bijzonder ten aan zien van zijn wens om schaapsherder in Nieuw-Zeeland te worden. Deze onzekerheid zou spanning en frustratie hebben opgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden. Dat verzoeker al geruime tijd in een accommodatie woont en verblijft (sinds 2019) en dat er tot en met 11 september 2020 nog een machtiging liep, maakt dat niet anders.
3.8.
De rechtbank houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en met wat de gevolgen hiervan voor verzoeker zijn geweest. Met inachtneming van de omstandigheden die onder 3.7. zijn weergegeven stelt de rechtbank de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 10,- per dag. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die tot een hogere schadevergoeding leiden. Omdat sprake is van een termijnoverschrijding van 62 dagen, bedraagt de schadevergoeding € 620,-.

4..Beslissing

4.1.
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 620,- aan verzoeker;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 2 februari 2021 gegeven door mr. D.Y.A. van Meersbergen, voorzitter, mr. M.C. Woudstra en mr. A.C. Siemons, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C.A. van ‘t Zelfde, griffier.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.