ECLI:NL:RBROT:2021:8653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
10/652038-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor ontucht met minderjarige

Op 13 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam in een strafzaak tegen een verdachte uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak betreft ontuchtige handelingen met een minderjarige, gepleegd in de periode van 2 augustus 2016 tot en met 5 augustus 2020. De verdachte heeft meermalen ontuchtige handelingen verricht met zijn kleindochter, die in die periode tussen de 3 en 7 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen strafblad en er is een laag recidiverisico vastgesteld. De rechtbank heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als doel de verdachte te begeleiden en te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.000 aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, aangezien deze niet is weersproken door de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/652038-20
Datum uitspraak: 13 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, aangevuld met een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer, [naam slachtoffer] ;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 02 augustus 2016 tot en met 05 augustus
2020 te Rotterdam, met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]
2013), meermalen (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het likken aan en zoenen van de vagina van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer vier jaar veelvuldig schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn kleindochter [naam slachtoffer] . Zij was in die periode tussen de drie en zeven jaar oud. De ontuchtige handelingen bestonden uit het kussen en likken van de vagina van het slachtoffer en vonden plaats wanneer de verdachte en zijn vrouw oppasten op het [naam slachtoffer] en haar broer.
Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [naam slachtoffer] . Daarbij leert de ervaring dat dit soort handelingen bij slachtoffers zeer langdurig en niet zelden blijvende psychische gevolgen heeft. [naam slachtoffer] , maar ook haar vader en moeder mochten er op vertrouwen dat zij bij haar opa in een veilige omgeving zou zijn. Zij werd daarom ook zeer geregeld aan de zorg van de verdachte toevertrouwd. Dit vertrouwen is door de verdachte ernstig beschaamd. Dat de ontuchtige handelingen uiteindelijk zijn gestopt, is niet te danken aan de verdachte, maar aan het feit dat [naam slachtoffer] de partner van haar vader daarover heeft verteld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapportages
In het rapport van GZ-psycholoog [naam] , gedateerd 4 april 2021, is onder meer het volgende gerapporteerd.
De verdachte is een niet-assertieve en agressiegeremde man, die deels geneigd is het ten laste gelegde gedrag te vergoeilijken en normaliseren. Er is geen sprake van een parafiele (pedofiele) stoornis. Aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis wordt niet voldaan en er is geen sprake van psychiatrische symptomen. De verdachte heeft een matig abstractie- en begripsvermogen en heeft moeite met informatie ophalen uit het lange termijn geheugen en met de inprenting. Deze verbale inprentingsproblemen worden geclassificeerd als een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. Het onderzoek geeft geen aanwijzingen voor relevante doorwerking van deze stoornis in het ten laste gelegde feit. Bij een bewezenverklaring wordt op grond hiervan geadviseerd het tenlastegelegde geheel aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Reeds ingezette vrijwillige hulpverlening in de forensische GGZ (Fivoor), alwaar psycho-educatie ingezet zal worden gericht seksualiteit en grenzen, is passend.
In het rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 22 juli 2021, wordt aangesloten bij de conclusies uit het rapport van psycholoog [naam] . Hoewel het recidiverisico wordt ingeschat als laag, wordt geadviseerd om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling door Fivoor, dan wel een door de reclassering te bepalen soortgelijke zorgverlener. De verdachte heeft aanvankelijk zelf hulp gezocht bij zijn huisarts en na doorverwijzing vrijwillig een behandeling ondergaan bij Fivoor. Er is een indicatie gesteld voor vervolgbehandeling, maar uit de gesprekken met de verdachte en het referentencontact met de behandelaar komt naar voren dat de verdachte twijfelt aan verdere vrijwillige medewerking en het oordeel van de rechtbank wil afwachten. Dit maakt dat de reclassering een strafrechtelijk kader hiervoor geïndiceerd acht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In beginsel rechtvaardigen de ernst en veelheid aan feiten een hogere straf dan geëist. De gevorderde leeftijd van de verdachte heeft de rechtbank echter in strafmatigende zin meegewogen. De rechtbank ziet hierdoor geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, onder de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, aangevuld met het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met [naam slachtoffer] . Het voorwaardelijk strafdeel is ook bedoeld om ervoor te zorgen dat de verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank is op basis van de rapportages van de reclassering en de psycholoog, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat er een laag recidiverisico is, van oordeel dat niet is voldaan aan het in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht neergelegde criterium, inhoudende dat er
ernstigrekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het door de officier van justitie gevorderde bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank dan ook achterwege laten.
De bijzondere voorwaarden, inclusief het contactverbod, zullen worden opgelegd voor de maximale duur, namelijk gedurende de gehele proeftijd die wordt gesteld op het in dit geval geldende wettelijk maximum van drie jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
8.
Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000 ter zake van tot op heden geleden immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet tegen toewijzing van de vordering verzet.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Aangezien de vordering door de verdachte niet is weersproken en de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze geheel worden toegewezen.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 zes maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Antes Reclassering op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, of op andere wijze door de reclassering te bepalen. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013 te [geboorteplaats slachtoffer] );
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 5.000 zegge: vijfduizend euroaan immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 5.000(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.000 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
60 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 augustus 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 02 augustus 2016 tot en met 05 augustus 2020 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013), meermalen, althans eenmaal (telkens), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het likken aan en/of zoenen van de vagina, althans de schaamstreek van die [naam slachtoffer]