In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de ontbinding en verdeling van een vennootschap onder firma (vof) die een strandpaviljoen exploiteerde. De rechtbank deed uitspraak op 25 augustus 2021, na een eerdere tussenvonnis op 26 augustus 2020. De partijen in deze zaak werden aangeduid als 'de man' en 'de vrouw', waarbij de man de eiser in conventie en de vrouw de gedaagde in conventie was. De man werd vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Hennink, terwijl de vrouw werd bijgestaan door advocaat mr. A. Vreugdenhil.
De rechtbank benoemde een deskundige, [naam 1], om de marktwaarde van de vermogensbestanddelen van de vof, inclusief het strandpaviljoen, vast te stellen. Het deskundigenrapport concludeerde dat de marktwaarde van het strandpaviljoen € 50.000 bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de man overbedeeld was en dat hij de vrouw een bedrag van € 25.000 moest vergoeden. Daarnaast was er een correctieboeking van € 17.500 die de man aan de vrouw verschuldigd was, wat het totaalbedrag op € 42.500 bracht.
De rechtbank hield rekening met de impact van COVID-19 op de exploitatie van het strandpaviljoen en de waardering van de onderneming. De vrouw had bezwaar gemaakt tegen de waardering en de deskundigheid van de benoemde deskundige, maar de rechtbank oordeelde dat de deskundige adequaat had gehandeld en dat zijn rapport als uitgangspunt moest dienen voor de verdere beoordeling. De rechtbank besloot de vennootschap onder firma te ontbinden, de man het strandpaviljoen toe te delen en de proceskosten te compenseren, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.