ECLI:NL:RBROT:2021:8624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
C/10/616679 / HA ZA 21-331
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in regresvordering naar aanleiding van onrechtmatig handelen door bemanning van containerschip

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is een bevoegdheidsincident aan de orde. ECT Delta Terminal B.V. heeft een regresvordering ingesteld tegen COSCO Europe Maritime Inc. naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 19 december 2012, waarbij een werknemer van ECT, de heer [persoon A], gewond raakte tijdens laad- en loswerkzaamheden aan boord van het containerschip [naam vaartuig]. ECT stelt dat de bemanning van het schip nalatig is geweest door het schip niet op te ruimen, waardoor de heer [persoon A] over rondslingerend gereedschap struikelde en viel. ECT vordert dat de rechtbank Cosco verplicht om bij te dragen in de kosten die ECT heeft gemaakt voor de schadevergoeding aan de heer [persoon A].

COSCO heeft zich verweerd door te stellen dat de rechtbank onbevoegd is, omdat de regresvordering geen vordering uit onrechtmatige daad zou zijn en het schadebrengende feit zich niet in Nederland heeft voorgedaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van ECT wel degelijk een vordering uit onrechtmatige daad betreft, omdat het onrechtmatig handelen van de bemanning van het schip de directe oorzaak is van de schade aan de heer [persoon A].

De rechtbank heeft de incidentele vordering van COSCO afgewezen en geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. COSCO is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 844,50. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616679 / HA ZA 21-331
Vonnis in incident van 1 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT DELTA TERMINAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.K.M. van der Meché te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
COSCO EUROPE MARITIME INC.,
gevestigd te Hong Kong,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ECT en Cosco genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 maart 2021, met producties;
  • de incidentele conclusie tot exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
  • de akte in het bevoegdheidsincident van Cosco;
  • de antwoordakte in het bevoegdheidsincident van ECT.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten

2.1.
ECT beheert een containerterminal gelegen op de Maasvlakte te Rotterdam. ECT is werkgever van terminal operator de heer [persoon A] .
2.2.
Cosco is eigenaar van containerschip [naam vaartuig] .
2.3.
Op 19 december 2012 lag de [naam vaartuig] afgemeerd aan de kade van de ECT Euromax Terminal. [persoon A] assisteerde die dag als dekman bij laad- en loswerkzaamheden aan boord van de [naam vaartuig] . Tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is [persoon A] door de opening tussen een
catwalk(een smal looppad) en het ruim in het diepe ruim gevallen. [persoon A] heeft hierdoor (letsel)schade geleden.

3..Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
ECT vordert dat de rechtbank bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat:
a. Cosco jegens [persoon A] aansprakelijk is voor het door hem overkomen ongeval en de gevolgen die dat ongeval voor hem had en nog heeft voor zover er in de toekomst nog schade moet worden vergoed aan [persoon A] en,
b. Cosco, met ECT, hoofdelijk jegens [persoon A] voor het geheel aansprakelijk is en dat Cosco hoofdelijk schuldenaar jegens [persoon A] is in de zin van afdeling 2 van titel 1 van boek 6 BW en nog is voor zover er in de toekomst nog schade moet worden vergoed aan [persoon A] ;
2. voor recht verklaart dat Cosco jegens ECT verplicht is in de schuld bij te dragen in die zin dat Cosco aan ECT dient te betalen al hetgeen ECT aan [persoon A] betaald heeft en nog zal moeten betalen als gevolg van het aan [persoon A] overkomen ongeval, alsmede de (expertise)kosten die ECT heeft en nog zal moeten betalen, derhalve in een schadeverdeling 100/0, althans in een schadeverdeling die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het (de) aan ECT te betalen bedrag(en) vanaf de dag dat ECT het (de) bedrag(en) betaald heeft en/of zal betalen aan [persoon A] , althans vanaf de dag der dagvaarding;
3. Cosco veroordeelt tot betaling aan ECT van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Hieraan heeft ECT ten grondslag gelegd dat de bemanning van de [naam vaartuig] heeft nagelaten het schip op te ruimen voordat het in Rotterdam arriveerde. Als gevolg hiervan kon [persoon A] over rondslingerend gereedschap struikelen. Deze fout van de bemanning kan worden toegerekend aan Cosco als eigenaresse van de [naam vaartuig] . ECT heeft als werkgever van [persoon A] aansprakelijkheid erkend voor het ongeval dat [persoon A] is overkomen. Aldus zijn ECT en Cosco hoofdelijk schuldenaren jegens [persoon A] . ECT heeft er recht op en belang bij dat wordt vastgesteld dat Cosco jegens ECT verplicht is in de schuld en kosten bij te dragen.

4..Het geschil in het incident

4.1.
Cosco vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van ECT in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
4.2.
Hieraan heeft Cosco ten grondslag gelegd dat ECT een regresvordering tegen haar heeft ingesteld, en dat een regresvordering geen vordering uit onrechtmatige daad is in de zin van artikel 6 aanhef en onder e Rv. Daarnaast geldt dat voor zover de regresvordering wel onder artikel 6 aanhef en onder e Rv zou vallen, het schadebrengende feit niet kan worden gelokaliseerd, althans zich niet in Nederland heeft voorgedaan. Aldus heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht.
4.3.
Ook aan artikel 9, aanhef en onder c, Rv kan geen rechtsmacht worden ontleend, want van ECT, dat haar moederbedrijf in Hong Kong heeft, kan worden gevergd in Hong Kong te procederen.
4.4.
ECT heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van Cosco, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Cosco in de proceskosten in het incident.
Hieraan heeft ECT ten grondslag gelegd dat de regresvordering die zij tegen Cosco heeft ingesteld, een verbintenis tot schadevergoeding behelst, die een verbintenis buiten overeenkomst behelst. Dat maakt dat er bevoegdheid is op grond van artikel 6, aanhef en onder e, Rv. Bovendien kan van ECT niet worden gevergd in Hong Kong te procederen, zodat ook op grond van artikel 9, aanhef en onder c, Rv rechtsmacht bestaat.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
Nu er geen verdrag bestaat dat de rechtsmacht en bevoegdheid in de onderhavige zaak regelt, dient de vraag of de rechtbank bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, te worden beoordeeld aan de hand van de eerste afdeling van de eerste titel van het eerste boek Rv.
5.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de vordering van ECT zich laat kwalificeren als een vordering uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 6 aanhef en onder e Rv. Ingevolge dat artikel heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of kan voordoen. Bij de uitleg van deze bepaling dient de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) bij de uitleg van de gelijkluidende bepalingen uit EU-Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken Brussel I Bis en haar voorgangers als richtsnoer (TK 26 855, nr. 3, pp. 33 en 36).
5.3.
Het begrip ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ moet worden beschouwd als een autonoom begrip, waaronder elke rechtsvordering valt die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst (HvJEU 27 september 1988, ECLI:EU:C:1988:459).
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtsvordering van ECT beoogt de aansprakelijkheid van Cosco in het geding te brengen – niet alleen de aansprakelijkheid van Cosco tegenover ECT, maar ook de aansprakelijkheid van Cosco tegenover [persoon A] (zie vordering 1a). Evenmin is in geschil dat de vordering van ECT geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst tussen ECT en Cosco, die zij vrijwillig zijn aangegaan. In zoverre is derhalve sprake van een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 6 aanhef en onder e Rv. Nu Cosco niet heeft betwist dat [persoon A] in Nederland in het ruim van de [naam vaartuig] is gevallen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Cosco heeft de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank niet betwist, zodat deze rechtbank reeds om die reden bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
5.5.
Anders dan Cosco suggereert, is de rechtsverhouding volgens de stelling van ECT ontstaan als rechtstreeks gevolg van aan Cosco toe te rekenen onrechtmatig handelen van de bemanning. Dat ECT stelt dat zij als werkgever schade van [persoon A] heeft vergoed, als gevolg waarvan een regresrecht is ontstaan, doet er niet aan af dat de vordering van ECT haar rechtstreekse grondslag vindt in het gestelde onrechtmatig handelen door de bemanning; zie ook hier weer in het bijzonder vordering 1a. De stelling van Cosco dat een regresvordering zodanig sterke gelijkenissen vertoont met ongerechtvaardigde verrijking, wat daar ook van zij, kan Cosco daarom niet baten. Evenmin kan haar stelling dat het schadebrengende feit verband zou houden met het ontstaan van het regresrecht haar, gelet op het voorgaande, haar baten.
5.6.
Aan bespreking van hetgeen partijen hebben aangevoerd over artikel 9 Rv komt de rechtbank niet toe.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
5.8.
Cosco zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten van ECT worden in dit incident tot op heden begroot op (1,5 punt x € 563,- = ) € 844,50. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek hiertoe is gegrond op de wet en er geen verweer tegen is gevoerd door de wederpartij.

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt Cosco in de kosten van het incident, aan de zijde van ECT tot op heden begroot op € 844,50,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 oktober 2021voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.
3178/1407