ECLI:NL:RBROT:2021:8619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
21/615
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker, die onder beschermingsbewind staat en te maken heeft met een drugsverslaving, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat zij van mening was dat de vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet te goeder trouw zijn ontstaan en zij zich beroept op artikel 60c van de Participatiewet. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam opgeroepen om haar standpunten ter zitting toe te lichten, maar de gemeente is niet verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens de belangen van de gemeente Rotterdam afgewogen tegen die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeert dat de gemeente Rotterdam, met een vordering die slechts 1,9% van de totale schuldenlast bedraagt, in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling, die is goedgekeurd door een deskundige partij, het uiterste is wat de verzoeker kan bieden. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoeker toe en beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de schuldregeling. Tevens wordt de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien er geen griffierecht verschuldigd is en de verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 augustus 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 17 mei 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Gemeente Rotterdam, afdeling W&I (hierna: Gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 16 augustus 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw R. Vijfwinkel, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw C. Struijk, werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoeringen B.V., beschermingsbewindvoerder van verzoeker,
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers met vier preferente en acht concurrente. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 16.806,96 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 19 februari 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 16,83% aan de preferente schuldeisers en 8,41% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is door de gemeente ontheven van de sollicitatieplicht tot en met 13 januari 2022. Verzoeker is enkele jaren dakloos geweest en er wordt gewerkt aan stabiliteit. Verzoeker heeft inmiddels een huurwoning en staat sinds 1 augustus 2019 onder beschermingsbewind. Daarnaast is sprake van een WMO-arrangement, dat wordt uitgevoerd door het Leger des Heils en loopt tot
16 januari 2022. Verzoeker is daarnaast bij een kliniek onder behandeling voor drugsverslaving. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij, na de behandeling, graag verder wil met dagbesteding en daarna wil hij graag weer aan het werk.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier voor één van haar vorderingen niet mee in. Deze vordering bedraagt € 311,60, welke 1,9% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 1,9%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is bij een kliniek onder behandeling voor zijn drugsverslaving en hij is daarnaast door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieplicht tot en met 13 januari 2022. Gelet op de grote afstand tot de arbeidsmarkt is voldoende aannemelijk geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.