In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die te maken heeft met meerdere schuldeisers. Verzoekster heeft op 15 juni 2021 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen, nadat zij eerder een schuldregeling had aangeboden aan haar schuldeisers. De gemeente Rotterdam, een van de schuldeisers, weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, terwijl ING Bank N.V. en andere schuldeisers wel akkoord gingen. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld, waarbij de gemeente Rotterdam aanvoerde dat zij niet kon instemmen met de regeling vanwege het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c van de Participatiewet, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig was nagekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de gemeente Rotterdam slechts 2,6% van de totale schuldenlast bedraagt en dat vijf van de zes schuldeisers met de regeling instemden. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoekster, gezien haar leeftijd en arbeidsmarktsituatie, niet in staat was om een hoger inkomen te verwerven. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam. Daarom werd het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen, en werd de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.J. Tideman, rechter, en griffier mr. N.A. Masrom, en is uitvoerbaar bij voorraad.