ECLI:NL:RBROT:2021:8607

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
21/857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord met betrekking tot een schuldregeling en de rol van de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft verzoeker op 2 juli 2021 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan de gemeente Rotterdam, die als schuldeiser weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De gemeente Rotterdam had vier vorderingen op verzoeker en weigerde medewerking aan de schuldregeling, onder verwijzing naar artikel 60c van de Participatiewet. Tijdens de zitting op 11 augustus 2021 was de gemeente Rotterdam niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep.

Verzoeker had een schuldregeling aangeboden die voorzag in een betaling van 17,01% aan de preferente schuldeisers en 8,51% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de gemeente Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat twee van de drie schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling en de gemeente de enige weigerende partij was.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De gemeente werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien verzoeker niet bijgestaan was door een advocaat. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam, en dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zou opleveren dan een wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 augustus 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 2 juli 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (Hierna: FW) ingediend om één schuldeiser, te weten: de gemeente Rotterdam, Serviceorganisatie/afdeling Werk & Inkomen met vier vorderingen (hierna: de gemeente Rotterdam) die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 11 augustus 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk Afwijkende Regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw Y. den Hollander, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie schuldeisers, die in totaal drie preferente en drie concurrente vorderingen op verzoeker hebben. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 12.037,84 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 1 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 17,01 % aan de preferente schuldeisers en 8,51 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is door gezondheidsproblemen gedeeltelijk afgekeurd, maar heeft bezien zijn situatie de mogelijkheid om voor minimaal 10 en maximaal 12 uur per week arbeid te verrichten. Verder wordt verzoeker voor zijn lichamelijke klachten tot 9 november 2025 ondersteund door middel van een WMO-arrangement. De kans dat de afloscapaciteit in de looptijd van de schuldenregeling zal toenemen wordt gezien deze omstandigheden niet waarschijnlijk geacht. Het in de aangeboden regeling opgenomen percentage zal dan ook door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet in één keer aan de schuldeisers worden uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Twee schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft – wat de drie vorderingen betreft ten aanzien waarvan zij weigert in te stemmen – een vordering met een totaalbedrag van € 7.384,85 op verzoekster, welke 61,35 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar reactie op de aangeboden schuldenregeling heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij voor wat betreft haar preferente vorderingen geen medewerking aan het aanbod tegen finale kwijting wenst te verlenen, aangezien deze vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Zij doet hierbij een beroep op artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw). De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, geen medewerking tegen finale kwijting kan verlenen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Het verweer van de gemeente Rotterdam laat onverlet dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a FW kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam (ontstaan in 2014), waarbij zij als weigerende schuldeiser is aangemerkt, een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 61,35 %. Een meerderheid van de schuldeisers, namelijk twee van de drie schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De gemeente Rotterdam is de enige weigerende schuldeiser.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk en slechts voor maximaal 12 uur per week arbeid kan verrichten. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Verder zit verzoeker in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij aangeboden schuldregeling het geval is. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan het belang van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.