ECLI:NL:RBROT:2021:8580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
10/200004-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 2 augustus 2020 in Rotterdam, na een woordenwisseling met zijn buurman over geluidsoverlast, deze buurman meermalen met een mes in de buik gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had, aangezien hij bewust de aanmerkelijke kans op overlijden nam door meerdere keren met een mes te steken. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die een beroep op noodweer rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door de verwondingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/200004-20
Datum uitspraak: 17 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
laatst opgegeven woonplaats:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad,
raadsman mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden en heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte aangever bij zijn keel heeft vastgepakt. Volgens de verdediging levert voorts niet elke steekverwonding in de buik een aanmerkelijke kans op het overlijden of op zwaar lichamelijk letsel op. Daarnaast is onduidelijk wat de grootte van het mes was, noch kan de kracht waarmee is gestoken worden vastgesteld. Gelet op de FARR-verklaring is bovendien geen sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Volgens de verdachte is hij onverhoeds aangevallen door aangever. Toen de aangever op het balkon van de verdachte was geklommen, heeft de aangever de verdachte een duw gegeven en een mes gepakt, waardoor de verdachte zich moeilijk aan de situatie heeft kunnen onttrekken. Dit leverde een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Daarnaast bestond de angst dat aangever hem zou proberen te steken. Volgens de verdediging is het van belang om te benadrukken dat er sprake was van huisvredebreuk.
Mocht de rechtbank van mening zijn dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan doet de verdediging een beroep op noodweerexces. De verdachte verkeerde onder invloed van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt doordat de aangever op het balkon van de verdachte is geklommen en hem uit het niets heeft aangevallen door de verdachte een duw te geven en een mes te pakken.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting ten aanzien van het ten laste gelegde feit de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de vroege ochtend van 2 augustus 2020 hebben de aangever en de verdachte, die buren van elkaar zijn, een woordenwisseling gekregen over door de verdachte veroorzaakte langdurige nachtelijke geluidsoverlast. Nadat de aangever herhaaldelijk maar tevergeefs had geroepen naar de verdachte dat hij stil moest zijn, is de aangever op het balkon van de verdachte geklommen, waarop de ruzie tussen hen escaleerde. Uiteindelijk heeft de verdachte de aangever meermalen met een mes in zijn buikstreek gestoken, waarop de verdachte is gevlucht.
Uit de FARR-verklaring blijkt dat de aangever een steekwond had in de buik van 3 cm waarbij een deel van het buikvlies naar buiten stak. In de flanken had hij nog twee steekwonden en hij had oppervlakkige steekwonden in de arm en aan het been. De aangever is drie keer geopereerd waarbij gaten in de dikke en dunne darm zijn gerepareerd. Het betrof bij alle operaties levensbedreigende situaties.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verdachte niet het opzet had om de aangever te doden. Door iemand meermalen met een mes in de buikstreek te steken neemt men bewust de aanmerkelijke kans voor lief dat iemand daaraan overlijdt. Daarmee is voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval bewezen. Inderdaad is niet gebleken hoe groot het mes was. Uit de aangebrachte verwondingen blijkt echter dat dit groot genoeg was om levensbedreigend letsel te veroorzaken, hetgeen ook is gebeurd.
Dat de verdachte de aangever ook bij de keel heeft gepakt, acht de rechtbank niet bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meerdere malen, met een mes in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.1.
Strafbaarheid van het feit
5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat sprake was van noodweer.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
Volgens de aangifte en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] heeft de verdachte zich provocerend opgesteld door tegen de aangever te zeggen dat hij naar hem toe moest komen. Gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen is er voorts geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de aangever meer heeft gedaan dan een duw op de borst van de verdachte geven. Evenmin is aannemelijk geworden dat de aangever degene was die het mes bij zich had en dit aan de verdachte heeft voorgehouden. Integendeel, de verklaring van de aangever wordt op dit punt ondersteund door die van de getuige [naam getuige 3] . De rechtbank oordeelt dat de duw door aangever op het balkon van de verdachte geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert waartegen verdediging was geboden. Er was derhalve geen sprake van een noodweersituatie.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweerexces.
6.2.
Beoordeling
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft op een zeer gewelddadige manier gereageerd toen een buurman zich kwam beklagen over geluidsoverlast. Het is zorgwekkend om te zien tot welk geweld de verdachte is overgegaan bij een geringe aanleiding. Hij heeft er met zijn handelen blijk van gegeven zich niet te bekommeren om het leven en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het zeer grote risico genomen op een dodelijke afloop. Uit de verklaring van de aangever en de overgelegde medische stukken blijkt dat hij levensbedreigend gewond is geraakt, langere tijd in het ziekenhuis heeft moeten verblijven en herhaaldelijk is geopereerd, met alle pijn, angst en ongemakken van dien. Ook na de operaties is hij langere tijd uit de running gebleven en heeft hij pijn en ongemak ondervonden. Hij heeft daarnaast littekens en psychische schade overgehouden aan het incident. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport gedateerd 15 oktober 2020 van de psychiater [naam psychiater] , het Pro Justitia rapport gedateerd 16 oktober 2020 van de GZ-psycholoog drs. [naam GZ-psycholoog] , het reclasseringsrapport gedateerd 19 oktober 2020, het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum gedateerd 23 juni 2021 en het reclasseringsrapport gedateerd 22 juli 2021.
Rapport van 15 oktober 2020 ( [naam psychiater] )
Er is sprake van een matige stoornis in het gebruik van cannabis en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken. Een psychotische kwetsbaarheid kan niet worden aangetoond of uitgesloten. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Voor een beter gefundeerd interventieadvies wordt een observatie in het Pieter Baan Centrum geadviseerd.
Rapport van 16 oktober 2020 ( [naam GZ-psycholoog] )
Bij de verdachte zijn er signalen gevonden die kunnen wijzen op cluster B persoonlijkheidspathologie. Zijn zwakbegaafdheid maakt hem snel gefrustreerd en daardoor kan hij reageren met een kort lontje. De verdachte bestrijdt zijn ongenoegen met cannabis, wat mogelijk episodisch tot een psychotisch toestandsbeeld aanleiding kan geven. Om een beter inzicht te krijgen op de recidivekans wordt een observatie in het Pieter Baan Centrum geadviseerd.
Rapport 19 oktober 2020 (reclassering)
De verdachte heeft te kennen gegeven niet mee te willen werken aan een klinische behandeling en niet te willen stoppen met het gebruik van cannabis. Om een vollediger beeld te krijgen van de verdachte wordt klinische observatie geadviseerd.
Rapport 23 juni 2021 (Pieter Baan Centrum)
Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum geweigerd. Desondanks menen de onderzoekers dat de verdachte gestoord gedrag en inadequaat functioneren vertoont. Er kunnen echter geen uitspraken worden gedaan over de mate van de toerekenbaarheid en het recidiverisico. Evenmin wordt een interventie-advies gegeven.
Rapport 22 juli 2021 (reclassering)
Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er zijn geen mogelijkheden om met interventies of toezicht risico’s te beperken. In het kader van een detentiefasering, indien van toepassing, kan er opnieuw gekeken worden naar mogelijkheden tot interventies.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en de rapportages, waaruit blijkt dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan de onderzoeken, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de hierna te noemen gevangenisstraf heeft de rechtbank eveneens acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.849,10 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft – in lijn met zijn betoog strekkende tot vrijspraak en zijn beroep op noodweer – primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij en subsidiair gewezen op het feit dat voor alle posten voldoende onderbouwing is overgelegd. Daarnaast is bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij rekening te houden met de eigen schuld van de benadeelde partij. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, staat volgens de raadsman onvoldoende vast.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank gaat in afwijking van de benadeelde partij bij de berekening van medische kosten uit van een ziekenhuisopname voor de duur van elf dagen, te weten 2 augustus tot en met 7 augustus 2020 en 9 augustus tot en met 13 augustus 2020. Bij dit gedeelte van de medische kosten wordt uitgegaan van 11 dagen x € 30 daggeldvergoeding = € 330,-. Voor het overige acht de rechtbank de gevorderde posten materiële schade voldoende gemotiveerd en/of onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade
Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden blijkt afdoende uit de uitvoerig gedocumenteerde beschrijving van zijn fysieke letsel en de daarop volgende medische ingrepen. Op grond daarvan heeft hij al aanspraak op immateriële schade en daarnaast heeft hij psychisch letsel opgelopen, hetgeen gelet op de aard en intensiteit van het bewezenverklaarde feit evident is. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag acht de rechtbank, gezien de ernst van het letsel, de herhaaldelijke operaties van levensbedreigende aard en de nasleep daarvan redelijk en billijk.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 6.259,10 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Daarnaast wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 6.259,10 (zegge: zesduizend tweehonderdnegenenvijftig euro en tien eurocent), bestaande uit € 1.759,10 aan materiële schade en € 4.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 6.259,10 (zegge: zesduizend tweehonderdnegenenvijftig euro en tien eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.259,10 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
66 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en D.P.L. ter Laak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( met kracht) de keel/hals van voornoemde [naam slachtoffer] heeft beetgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) (in) de keel/hals van voornoemde [naam slachtoffer] heeft (dicht)geknepen, waardoor voornoemde [naam slachtoffer] geen, althans onvoldoende, adem kon halen en/of waardoor voornoemde [naam slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl voornoemde [naam slachtoffer] weerloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te Rotterdam, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- meerdere, althans een, steekwond(en) in de buik en/of de rug en/of de zij, althans het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer] en/of
- een geperforeerde (dikke) darm, heeft toegebracht door
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] te steken, terwijl voornoemde [naam slachtoffer] weerloos op de grond lag;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( met kracht) de keel/hals van voornoemde [naam slachtoffer] heeft beetgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) (in) de keel/hals van voornoemde [naam slachtoffer] heeft (dicht)geknepen, waardoor voornoemde [naam slachtoffer] geen, althans onvoldoende, adem kon halen en/of waardoor voornoemde [naam slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl voornoemde [naam slachtoffer] weerloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;