In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam, die echter weigerde in te stemmen met deze regeling. De verzoeker heeft vier schuldeisers, waarvan één preferente en drie concurrente, met een totale vordering van € 5.567,-. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 48,36% aan de preferente en 24,18% aan de concurrente schuldeisers.
De gemeente Rotterdam heeft geweigerd in te stemmen met de regeling, onder verwijzing naar artikel 60c van de Participatiewet, omdat zij van mening is dat de vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente Rotterdam, ondanks haar belangen, niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat drie van de vier schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling en dat het voorstel goed gedocumenteerd en getoetst is door de Kredietbank Rotterdam.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoeker, die zijn schuldenproblematiek wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam. Daarom heeft de rechtbank de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft tevens bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.