2.9.2De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen.
Als maatstaf heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve te gelden dat door de verdediging verzochte getuigen die in het voorbereidend onderzoek belastend hebben verklaard, dienen te worden gehoord althans daartoe te worden opgeroepen. Voorts kan de verdediging bij afwijzing van een verzoek in haar belangen zijn geschaad als een verzochte getuige in rechtstreeks verband staat met een ten laste gelegd feit, bijvoorbeeld omdat hij expliciet of impliciet als mededader op de tenlastelegging staat.
De verdediging is ook in haar belangen geschaad als andere, door de verdediging verzochte getuigen, niet worden gehoord in het geval deze getuigen een alternatief scenario kunnen onderbouwen. Voorwaarde is wel dat de verdediging dit alternatieve scenario presenteert.
Ten slotte is de verdediging niet in haar belangen geschaad bij het afzien van het horen van de verzochte getuige als de verklaring redelijkerwijs niet kan bijdragen aan enige door de rechtbank te nemen beslissing als bedoeld in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015). De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank op grond van de nieuwe maatstaf zich over alle onderzoekswensen heeft gebogen en als volgt heeft beslist.
In de zaak tegen [verdachte 2]
De raadsvrouw heeft verzocht [verdachte 10] als getuige te horen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging belang heeft bij het horen van deze getuige.
Onder 15 is ten laste gelegd het valselijk opmaken van een inkomensverklaring ten name van [verdachte 10] . Hoewel de getuige niet belastend heeft verklaard, kan, omdat de getuige in de tenlastelegging wordt genoemd en gelet op het standpunt van de officier van justitie, naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de verdediging bij het afzien van het horen van deze getuige niet in haar belangen is geschaad.
Het verzoek wordt toegewezen.
In de zaak tegen [verdachte 3]
De raadsman heeft verzocht [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen.
Uit het (aanvullend) zaaksdossier [adres] blijkt dat beiden hebben verklaard dat zij de verdachte een lening hebben verstrekt en dat de verdachte hen het geld van die lening contant heeft gegeven. Dit zijn belastende verklaringen. De verdediging heeft daarom belang bij het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Deze verzoeken worden toegewezen.
De raadsman heeft voorts verzocht [getuige 3] en [getuige 4] als getuigen te horen.
De officier van justitie ziet geen verdedigingsbelang dat met het horen van deze getuigen zou zijn gemoeid.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek ten aanzien van [getuige 3] dient te worden afgewezen. De getuige heeft, voor zover de rechtbank in het dossier kon nagaan, in het voorbereidende onderzoek geen verklaring afgelegd. De verdediging heeft geen alternatief (ontlastend) scenario geschetst. Nu ook overigens kan worden aangenomen dat de getuige redelijkerwijs niet kan verklaren omtrent enige beslissing in de zin van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, is onduidelijk gebleven waarom [getuige 3] zou moeten worden gehoord.
Ten aanzien van [getuige 4] heeft de raadsman gesteld dat bij haar de verklaring van haar echtgenoot zou kunnen worden geverifieerd. Nu de precieze betekenis van dat verifiëren in het midden is gebleven, kan worden aangenomen dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad bij het afzien van het horen van deze getuige bij de huidige stand van het onderzoek, nu zij in het voorbereidende onderzoek niet heeft verklaard, er geen alternatief scenario is geschetst en ook overigens kan worden aangenomen dat de getuige redelijkerwijs niet kan verklaren omtrent enige beslissing in de zin van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
In de zaak tegen [verdachte 4]
De verdachte wordt onder 1 ten laste gelegd kort gezegd het witwassen van € 201.500.
De verdediging heeft verzocht de heer [getuige 5] als getuige te horen. [getuige 5] is aangehouden met een geldbedrag van € 201.500 in zijn auto. Door de politie wordt [getuige 5] omschreven als contactpersoon tussen de hoofdverdachte [verdachte 2] en de verdachte [verdachte 4] . De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging belang heeft bij het horen van deze getuige.
De verdediging heeft, gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten en gelet op hetgeen daartoe is aangevoerd, belang bij het horen van [getuige 5] als getuige. Het verzoek wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft (andermaal) verzocht de correspondentie die zou zijn gevoerd tussen het openbaar ministerie en de deken van de Orde van Advocaten aan het dossier toe te voegen.
In de vordering van de officier van justitie ex artikel 126aa lid 2 van het Wetboek van Strafvordering van 13 mei 2019 overweegt de officier van justitie dat hij op 6 mei 2019 advies heeft ingewonnen bij de deken van de Orde van Advocaten te Rotterdam,
mr. P. Hanenberg. Blijkens het proces-verbaal van de rechter-commissaris van de regiebijeenkomst op 13 november 2020 (p. 7) heeft de officier van justitie toegezegd deze stukken in het dossier te voegen. De raadsvrouw heeft gesteld dat deze stukken niet in haar bezit zijn en de officier van justitie heeft dit niet weersproken. De rechtbank draagt de officier van justitie op deze stukken te voegen bij de processtukken.
In de zaak tegen [verdachte 5]
De raadsman heeft verzocht [getuige 7] als getuige te horen.
[getuige 7] heeft verklaard dat de aankoop van de [adres] vertraging opliep, omdat geld overgemaakt moest worden uit Amerika of Suriname. Dat geld schijnt van familie afkomstig te zijn. Dat vertelde [verdachte 5] . Zij heeft onder meer verklaard: “ [voornaam]
( [verdachte 5] /de rechtbank)zei toen dat dit niet ging, daarom moest via [verdachte 2] lopen. Het was heel moeilijk om vanuit Suriname geld over te maken naar een Nederlandse notaris. [verdachte 2] kon dat wel maar vroeg daar geld voor. Ik heb in de stukken van de notaris gezien dat er in de afrekening veel hoge rentebedragen genoemd stonden. Ik vroeg toen nog bij [voornaam] waarom hij niet gewoon bij de bank geld leende, hij vertelde dat dat niet ging.
De overheid van Suriname was volgens hem zo streng dat er geen gelden het land uit mocht. Een deel van het geld is ook uit Amerika gekomen, dat was ook het geld van [verdachte 5] en daar is ook een groot bedrag aan rente over berekend.”
[getuige 7] kan uitleggen waarom zij genoegen neemt met deze verklaring en waarom transacties als deze (kennelijk) niet ongebruikelijk zijn in haar vakkringen en kan mogelijk aldus een alternatieve lezing van de feiten onderbouwen.
De verdediging heeft, gelet op hetgeen daartoe is aangevoerd, belang bij het horen van [getuige 7] . Dit verzoek wordt toegewezen.
De raadsman heeft voorts verzocht [getuige 9] en [voornaam] [getuige 6] als getuigen te horen. Zij dienen te worden bevraagd over wat zij weten van de transacties met betrekking tot de [adres] , of dit over een witwastransactie gaat en of dit ongebruikelijk is.
Beide getuigen hebben eerder verklaard over de [adres] . Deze verklaringen gaan aldus over een onderdeel van het aan de [verdachte 5] ten laste gelegde en zijn daarmee potentieel een bewijsmiddel. De verdediging heeft, gelet op hetgeen daartoe is aangevoerd, belang bij het horen van [getuige 9] en [getuige 6] als getuigen. Deze verzoeken worden toegewezen.
De rechter-commissaris heeft ten aanzien van de toegewezen getuige [betrokkene 2] gerelateerd dat het onaannemelijk is dat de hiervoor genoemde getuige binnen een aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord. Van verdere pogingen om de getuige te horen wordt derhalve afgezien. Gelet op het door de raadsman gestelde en het onderzoek op de terechtzitting ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechter-commissaris te verzoeken op deze beslissing terug te komen.
In zijn brief van 11 november 2020 heeft de raadsman de rechter-commissaris (voor zover hier nog relevant) verzocht als getuigen te horen:
(onder 15) [verdachte 2] , [verdachte 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [verdachte 9] ;
(onder 18) [betrokkene 4] ;
(onder 19) de betrokkenen (eigenaren, zaakvoerder etc) bij [onderneming 2] ;
(onder 23) [voornaam] [betrokkene 2] ;
(onder 24) [betrokkene 6] ;
(onder 25) [betrokkene 7] ;
(onder 26) [betrokkene 8] ;
(onder 27) de medeverdachte [verdachte 4] ;
(onder 28) [getuige 5] .
De verdediging heeft deze verzoeken eerder ingediend bij de rechter-commissaris die deze heeft afgewezen. De raadkamer heeft het bezwaar tegen de beslissing van de rechter-commissaris ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad blijkt ten aanzien van geen van deze getuigen dat zij ter ondersteuning van bewijs van het ten laste gelegde hebben verklaard. Evenmin is gebleken van een door de verdediging geschetst alternatief (ontlastend) scenario. De verzoeken tot het horen van de hiervoor onder a tot en met i genoemde getuigen worden dan ook afgewezen, nu ook overigens redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad door het afzien van het horen van deze getuigen.
In de zaak tegen [verdachte 7]
De raadsman heeft verzocht [voornamen] [getuige 8] als getuige te horen. [verdachte 7] had met [getuige 8] de afspraak gemaakt om de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2017 te corrigeren. [getuige 8] was op dat moment bestuurder van [onderneming 3] , [verdachte 7] had hier feitelijk geen zeggenschap meer over. De verdediging wenst [getuige 8] te vragen of een dergelijke afspraak is gemaakt tussen [verdachte 7] en [getuige 8] . Dit raakt de verwijtbaarheid van de strafbare gedragingen die [getuige 8] in de tenlastelegging onder 1 en 2 worden verweten.
De verdediging heeft, gelet op hetgeen daartoe is aangevoerd, belang bij het horen van [getuige 8] als getuige. Het verzoek wordt toegewezen.
In de zaak tegen [verdachte 11]
De raadsvrouw heeft verzocht de medeverdachte [verdachte 2] als getuige te horen. De verdediging wil [verdachte 2] bevragen op basis van welke gegevens hij de inkomensverklaring ten behoeve van de verdachte [verdachte 10] heeft opgemaakt en hoe dat zich verhoudt tot de gegevens die later zijn gebruikt bij het opmaken van de aangifte omzetbelasting. Deze verklaring staat in rechtstreeks verband tot het ten laste gelegd feit.
De verdediging heeft, gelet op hetgeen daartoe is aangevoerd, belang bij het horen van [verdachte 2] als getuige. Het verzoek wordt toegewezen.
De
zaken tegen de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 8] , [verdachte 9] en [verdachte 11] worden verwezen naar de rechter-commissarisbelast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde als getuigen te horen:
in de zaak tegen de verdachte [verdachte 2]
- de medeverdachte [voornaam] [verdachte 10] , geboren te [geboortedatum en -plaats] , mogelijk (door [verdachte 10] ter terechtzitting bedoeld) adres [adres] ;
in de zaak tegen de verdachte [verdachte 3]
- [getuige 1] . [geboortedatum] , wonende [adres] ;
- [getuige 2] , vader van [getuige 1] en DGA van [onderneming 4] , adres onbekend;
in de zaak tegen de verdachte [verdachte 4]
- [voornamen] [getuige 5] , [geboortedatum en -plaats] , wonende [adres] ;
in de zaak tegen de verdachte [verdachte 5]
- [getuige 7] , [geboortedatum en -plaats] , wonende te [adres] ;
- [getuige 9] , [geboortedatum en -plaats] , wonende te [adres] ;
- [voornaam] [getuige 6] , [geboortedatum en -plaats] , wonende te [adres] ;
in de zaak tegen de verdachte [verdachte 7]
- [voornamen] [getuige 8] , [geboortedatum] , adres onbekend;
in de zaak tegen de verdachte [verdachte 11]
- de medeverdachte [verdachte 2] , [geboortedatum en -plaats] , wonende te [adres] ,
en – voor zover van toepassing – ter voltooiing van reeds toegewezen getuigenverhoren door de rechter-commissaris in de respectievelijke beschikkingen van 19 november 2020 (in de zaken tegen de verdachten [verdachte 6] , [verdachte 5] , [verdachte 1] , [verdachte 9] , [verdachte 3] en [verdachte 8] ) en de beschikking van meervoudige raadkamer van deze rechtbank van 11 maart 2021 (in de zaak tegen de verdachte [verdachte 7] ),
alsmede te beslissen op verzoeken of vorderingen tot het verrichten van onderzoekshandelingen en, indien de verzochte of gevorderde onderzoekshandelingen noodzakelijk blijken voor enig in de zaak te nemen beslissing, dan wel indien daarvoor ambtshalve die noodzaak wordt gezien, daaraan uitvoering te geven.
Het
onderzoek in de zaken tegen de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 8] , [verdachte 9] en [verdachte 11] wordt geschorst
tot de terechtzitting op 20 mei 2022 te 09.00 uuren de daarop volgende zittingsdagen op 23, 25, 30 mei, 1, 3 en 8 juni 2022.
Tegen de nadere terechtzitting dienen de verdachten te worden opgeroepen, met verstrekking van afschriften van de oproepingen aan de respectievelijke raadslieden.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.